Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Cantata BWV 5: Wo soll ich fliehen hin (15 October 1724) Johann Sebastian Bach
Soloists:
Boy Soprano: Soloist of the Wiener Sängerknaben
Alto: Paul Esswood
Tenor: Kurt Equiluz
Bass: Max van Egmond
Performed by the Wiener Sängerknaben & Chorus Viennensis (Chorus Master: Hans Gillesberger), and by the Concentus Musicus Wien under the direction of Nikolaus Harnoncourt. Recorded by Teldec in 1971.
Toelichting:
Bach componeerde zijn cantate 5 voor de 19e zondag na Trinitatis in 1724 (15 oktober); hij is dan bezig met zijn tweede jaargang kerkcantates en heeft zich voorgenomen dit jaar uitsluitend cantates te schrijven die zijn gebaseerd op tekst en melodie van een lied uit de kerkelijke gezangenbundels, de ‘koralen'. Wo soll ich fliehen hin? is de eerste regel van een koraal dat in 1630, temidden der verwoestingen van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) werd geschreven door de pastor Johann Heermann (1585-1646), en dat werd gezongen op een melodie die ook werd gebruikt voor Auf meinen lieben Gott, en die we met die tekst dus ook elders (bijvoorbeeld in cantate 188) kunnen tegenkomen. Wo soll ich fliehen hin? was niet specifiek voorgeschreven voor de 19e Zondag na Trinitatis, het gold als een boete- en troostlied, en houdt dus slechts losjes verband met de evangelietekst voor deze zondag, Matteüs 9: 1-8, waarin Jezus een verlamde geneest met de woorden 'uw zonden zijn u vergeven'.
Heermanns lied telt elf coupletten of 'verzen', die een ontwikkeling volgen die ook in de cantate terugkomt: van donker naar licht, van uitzichtloos zondebesef naar vertrouwen dat Jezus' lijden en sterven de gelovigen van hun zondenlast bevrijdt. Overeenkomstig het voor Bachs koraalcantates gebruikelijke procédé dienen de teksten van het eerste en laatste couplet ongewijzigd als tekst voor een openingskoor en een slotkoraal; de tussenliggende verzen, ‘binnencoupletten', zijn door Bachs (onbekende) tekstdichter geparafraseerd  tot drie recitatieven en twee aria's.
De zeven cantatedelen zijn symmetrisch geordend. In het centrum verschijnt het recitatief, een bede om troost die de kentering voltrekt in de gedachtengang van de cantate: zondebesef in de delen 1 - 3, vertrouwen in de redding door Christus in 5 - 7. Bach onderstreept deze structuur door de koraalmelodie, die in alle koraalcantates het uitgangspunt is voor het eerste en laatste deel, ook in het centrale deel (4) ongewijzigd te citeren.  

Terug naar de inhoud