Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Jan Pieterszoon Sweelinck: Hodie Christus Natus Est
For SSATB Chorus |  A Cappella Performed by The Choir of Trinity College, Cambridge Under the direction of Richard Marlow.
Jan Pieterszoon Sweelinck (ook Swelingh, Swelinck e.a.) (Deventer, [?] zomer of herfst 1561 – Amsterdam, 16 oktober 1621) was een Nederlands componist, organist, klavecinist, muziekpedagoog, muziekorganisator en ensembleleider. Hij geldt als de belangrijkste (Noord)Nederlandse componist van de Vroegmoderne Tijd, in de overgang van renaissance- naar barokmuziek.
Levensloop
Familie
Jan Pieterszoon Sweelinck was de oudste van vier kinderen van Peter (Pieter) Swibberts en Else (Elsgen) Sweelinck, dochter van de Deventer stadschirurgijn Mr. Johan (Jan) Hendrickszoon Sweelinck en Marie (Merrie) Snoick. De kinderen - naast Jan Pieterszoon waren dit de latere schilder Gerrit Pieterszoon en de dochters Marie en Tryntgen - hanteerden de achternaam van hun moeder. Dit was niet alleen vanwege de vooraanstaande positie van haar familie in Hanzestad Deventer, maar nog meer vanwege het bastaardschap van Sweelincks vader, die zoon was van de rooms-katholieke priester Swibbert van Keyserswerth en zijn concubine Wibbe Moring. Geestelijken die hun celibaatsgelofte verbraken waren ook in de 16de eeuw een veelvoorkomend verschijnsel, waartegen zich felle protesten keerden. De maatschappelijke positie van kinderen van priesters was in die tijd laag, met name in stedelijke centra.
Sweelincks grootvader Swibbert van Keizersweerd was afkomstig uit het toentertijd Nederlandssprekende Rijnland in westelijk Duitsland. Hij was muzikaal begaafd en werd organist van de abdij van Keyserwerth (thans Düsseldorf-Kaiserswerth). Hij werd er tot priester gewijd. Op enig moment verhuisde hij naar Deventer, waar hij organist en, als kanunnik, vicaris werd van het Sint Paulusaltaar in de plaatselijke bisschopskerk, de Sint Lebuïnuskathedraal. Het is in deze tijd dat hij een 'onwettig' gezin stichtte met uiteindelijk zeven kinderen. Hieronder zijn zoon Pieter, Sweelincks vader, die zijn opvolger zou worden als organist van de Sint Lebuïnuskerk, en zoon Gerrit die evenals hij vicaris werd in de Deventer bisschopskerk, leider van het kathedrale koor aldaar en in 1574 als organist geregistreerd staat. In Jan Pieterszoon Sweelincks directe voorgeslacht komen dus drie organisten voor: zijn vader, oom en grootvader.
Jeugd
Lange tijd werd aangenomen dat Jan Pieterszoon in 1562 werd geboren, maar het in 2021 verschenen boek van Pieter Dirksen baseert zich op onderzoek van Simon Groot bij de conclusie dat dit in de zomer of herfst van 1561 moet zijn geweest. Jan Pieterszoon werd als eerste zoon in het gezin geboren. In 1564 verhuisde hij met zijn vader en moeder naar Amsterdam, waar zijn vader organist werd van de Oude of Sint Nicolaaskerk, de belangrijkste stadskerk van Amsterdam. Van Sweelincks vader, oom en grootvader zijn geen composities overgeleverd. Over de jeugd van Sweelinck valt slechts weinig met absolute zekerheid te zeggen.
Sweelinck leerde het klavierspel op orgel en klavecimbel vermoedelijk van zijn vader Pieter, die tot aan zijn dood in 1573 organist was van de Oude Kerk. Pieter Swibbertszoon werd opgevolgd door Cornelis Boscoop. Aangenomen wordt dat die de muzikale vorming van Jan Pieterszoon heeft voortgezet in aansluiting op de dood van Pieter Swibbertszoon. In ieder geval is gedocumenteerd dat Sweelinck vanaf 1580 'voor vast' aan de Oude Kerk is verbonden (documenten uit de tijd daarvoor zijn verloren gegaan). Uit een latere uitlating van zijn vriend Cornelis Plemp valt echter op te maken dat Sweelinck al in 1577, op 15-jarige leeftijd, als vaste organist aan de Oude Kerk werkzaam was.
Na de dood van zijn vader heeft Sweelinck vermoedelijk ook les gehad van Jan Willemszoon Lossy (ca. 1545-1629), stadsspeelman van Haarlem. Mogelijk kreeg hij ook les van de organisten van de Grote of Sint Bavokerk aldaar, Claas Albrechtszoon van Wieringen en Floris van Adrichem, die dagelijks het toenmalige hoofdorgel in de koorruimte van die kerk bespeelden.
Venetiaanse invloed
Het is onbekend bij wie Sweelinck zijn enorme vaardigheid in het componeren van met name zijn ensemblemuziek heeft ontwikkeld. Het hoge niveau van deze composities - waaronder meerstemmige toonzettingen van het gehele Geneefse psalter en van katholieke liturgische teksten en gezangen - kan niet terug te voeren zijn op uitsluitend zelfstudie. In dit verband kan zeker waarde worden gehecht aan de mededeling van de 18e-eeuwse Duitse musicograaf Johann Mattheson, dat Sweelinck in Venetië bij Gioseffo Zarlino gestudeerd heeft. Tegenwoordig zijn er onderzoekers die menen dat dit op een misverstand berust. Sweelinck was in ieder geval zeer goed bekend met Zarlino's leerboeken over muziek. Sweelincks traktaat met compositieregels, dat door verschillende Duitse leerlingen werd gekopieerd en waarop zij en later hun leerlingen voortborduurden, blijkt gebaseerd op de derde druk van Zarlino's beroemde en wijd en zijd in Europa verspreide muziek- en compositieleer Istitutioni harmoniche. Sweelinck hoeft dan ook niet in Italië te zijn geweest: hij kan in Nederland met Zarlino's schoolmakende muziektraktaat in aanraking zijn gekomen.
Het zou niet uitzonderlijk zijn geweest als hij op jonge leeftijd (tussen zijn 11de en 15de levensjaar) voor studiedoeleinden in Venetië kan zijn geweest. Van andere belangrijke 16e-eeuwse musici zoals Elias Nicolaus Ammerbach en John Bull weten wij dat zij op jonge leeftijd op studiereis gingen naar verre oorden, in hun geval naar Venetië en Spanje. Bovendien weten wij uit het beroemde Schilder-Boeck uit 1604 van Carel van Mander dat Sweelincks jongere broer, de kunstschilder Gerrit Pieterszoon (1566-1612), voor studie in Italië is geweest zoals zo veel Noord- (en Zuid-)Nederlandse kunstschilders dat in die tijd deden. Het valt niet uit te sluiten dat Gerrit dit in het gezelschap van zijn oudere broer Jan heeft gedaan. De Italiaanse studiereis van de jonge Sweelincks kan zijn georganiseerd (en bekostigd) door Italiaanse kooplieden uit Amsterdam, relaties van hun overleden vader.
Een andere aanwijzing van Sweelincks pedagogische betrekkingen met Venetië - in persoon of door analyse van composities die in deze stad ontstaan zijn - is te vinden in zijn klavieroeuvre. Zijn toccata's en fantasia's zijn in stilistisch opzicht nauw verwant met klaviercomposities van Andrea Gabrieli, de organist van de San Marco.
Huwelijk
In 1590 trouwde Sweelinck met Claesgen Puyner (?? - 2 januari 1637), dochter van een koopman uit Medemblik. Zij kregen zes kinderen: Dirk (1591-1652), Pieter (1593 - 1670), Dyeuwer (1596-1597), Ysbrandt (ca. 1600 - 1662), Jan (circa 1602 - 1662) en Elsge (1602-1664). Het echtpaar woonde in de Koestraat, op het terrein van een voormalig klooster.
Reputatie
Sweelincks reputatie in Amsterdam was zeer groot. Hij had de bijnaam de Amsterdamse Orpheus en verkeerde onder rijke en ontwikkelde kooplieden in Amsterdam - Nederlanders zowel als buitenlanders.
Doordat tal van jonge Duitse musici naar de Amsterdamse meester trokken oefende Sweelinck grote invloed uit op de ontwikkeling van de orgel- en klavecimbelmuziek, met name in noordelijk Duitsland. Zijn invloed zou zelfs reiken tot aan de jonge Johann Sebastian Bach, die in de orgelmeesters Johann Adam Reincken uit Hamburg en in Dieterich Buxtehude uit Lübeck - zelf leerlingen van Sweelincks oud-leerling Heinrich Scheidemann - inspirerende voorbeeldfiguren vond.
Sweelincks reputatie had ook betrekking op zijn expertise op het gebied van orgelbouw. In de loop van zijn leven werd hij meermalen aangezocht om te adviseren bij en keuringen te verrichten van nieuwe of gerestaureerde orgels. De plaatsen die hij hiervoor aandeed waren: Enkhuizen, Haarlem (1594), Deventer (1595, 1616), Middelburg (1603), Nijmegen (1605), Harderwijk (1608), Rotterdam (1610), Delft, Dordrecht (1610) en Rhenen (1616).
Van Sweelincks reputatie getuigde in de 18e eeuw het biografische muziekwoordenboek Grundlage einer Ehren-pforte (1740) van Johann Mattheson. Daarin valt in de hoofdstukken over Sweelincks leerlingen Jacob Praetorius II (hier Schulz geheten) en Heinrich Scheidemann te lezen (hier in vertaling):
Toen hij [Jacob Praetorius II] vernam dat in Amsterdam een voortreffelijke organist was, verlangde hij om daarnaartoe te reizen en door hem te worden onderwezen. De kerkraad van de Sankt Jacobikirche [in Hamburg] moedigde hem daartoe aan en beloofde de helft van de kosten te zullen dragen. Het was de beroemde Jan Pieterszoon Sweelinck bij wie hij in de leer ging en die hem onder andere een geheel eigen manier van vingerzettingen leerde die toen heel ongebruikelijk was maar zeer goed. Schulz nam Sweelincks gebruiken en houding over die bijzonder aangenaam en achtenswaardig waren. Zo speelde hij zonder het lichaam veel te bewegen waardoor het leek alsof het moeiteloos gebeurde. Zijn natuurlijke wezen - ernstig, ordentelijk en bescheiden - was hem daarbij zeer behulpzaam. Het was niet alleen een lust om hem te horen, maar ook om hem te zien wanneer hij aan het orgel zat. Hans Scheidemann, de wakkere organist van de Sankt Catharinenkirche [in Hamburg], stuurde in dezelfde tijd zijn zoon Heinrich naar Holland. Zo kwamen de twee jonge, ambitieuze Hamburgers samen in Sweelincks school. Zij studeerden om het hardst, wat de meester zeer verheugde.
Improvisator en pedagoog
Sweelinck moet niet alleen een voortreffelijk componist zijn geweest. Over zijn talenten als briljant improvisator aan het klavecimbel en op het orgel werd bij zijn leven reeds hoog opgegeven. Ook ging een sterke roep van hem uit als muziekpedagoog. Vooral uit noordelijk Duitsland stroomden leerlingen naar Amsterdam toe om bij Sweelinck het orgelspel en compositie te leren. Dit gebeurde tijdens het Twaalfjarige Bestand (1609-1621) tijdens de Tachtigjarige Oorlog. In die periode werd Sweelinck bezocht door belangrijke Engelse musici als Orlando Gibbons in voorjaar 1613. Voor laatstgenoemde was dit collegiale contact van grote betekenis. Gibbons wijzigde zijn componeren voor toetsinstrumenten sinds zijn bezoek aan Sweelinck in verregaande mate. Ook aan zijn 'neveninkomsten' als pedagoog dankte Sweelinck een comfortabel leven.
Leerlingen van Sweelinck waren:
  • zijn zoon Dirck Janszoon Sweelinck, later zijn opvolger aan de Oude Kerk in Amsterdam
  • de Deventer organist Lucas van Lenninck die de eerste leraar was van de eveneens in Deventer geboren Jan Adamszoon Reinken (in Duitsland: Johann Adam Reincken)
  • de blinde Utrechtse Domorganist Gerrit Wijerszoon
  • de eveneens blinde Pieter de Vooys uit Den Haag.
  • Barend Andriessen uit Zwolle
  • Jan Pieterszoon Rijnsburg, organist van de Sint Pieterskerk in Leiden
  • uit Duitsland zijn belangrijkste leerling Samuel Scheidt en verder onder anderen Ulrich Cernitz, Andreas Düben, Matthias Leder, Jacob Praetorius II, Johann Praetorius, Heinrich Scheidemann, Gottfried Scheidt, Melchior Schildt, Paul Siefert en Johannes Zornicht.
Doordat op enig moment alle organistenplaatsen van de grote stadskerken van Hamburg bezet werden door oud-leerlingen van Sweelinck kreeg de Amsterdamse musicus aldaar de erenaam Hamburgs organistenmaker. Het is aan deze groep hoogbegaafde jonge Duitse musici te danken dat een belangrijk deel van Sweelincks klaviercomposities - die in de kern als compositie- en improvisatievoorbeelden bedoeld waren - bewaard bleef, door middel van handgeschreven kopieën die zij van compositie-originelen van hun leraar zelf, respectievelijk van afschriften daarvan uit diens leerlingenkring vervaardigden. In Nederland zelf is vrijwel geen handschrift met klaviercomposities van Sweelinck (als autograaf of in kopie) bewaard gebleven.
Godsdienstige overtuiging[bewerken | brontekst bewerken]
Sweelinck werd rooms-katholiek gedoopt en opgevoed. Zijn vader stond als organist en kerkmusicus geheel in de katholieke traditie. Toen het Amsterdamse stadsbestuur in 1578 overging in protestantse handen, kon Sweelinck het orgel van de Oude Kerk niet meer bespelen tijdens de kerkdiensten, misschien nog wel op andere uren. Het is onduidelijk of hij ooit protestants is geworden. Sommige auteurs menen dat zijn Cantiones Sacrae het bewijs vormen van zijn blijvende katholieke sympathieën, evenals zijn verbondenheid met Vondel, die zich nadrukkelijk bekeerd had tot het katholicisme.
Sweelinck is volgens sommige historici altijd beroemd gebleven binnen de Nederduytsch Gereformeerde kerken vanwege zijn grote talent voor muziek. Kerkzang in de volkstaal was ook onder katholieken reeds langer gebruikelijk. Zijn persoonlijke theologische opvattingen zullen daarbij een ondergeschikte rol hebben gespeeld.
Levenseinde
Naar men aanneemt was het een kortstondige ziekte die hem velde op 16 oktober 1621. Op 20 oktober werd hij, onder het gelui van de grote klok van Amsterdams Oude Kerk begraven in de oostelijke kooromgang van het kerkgebouw (grafplaatnummer 99). Men roemde hem als "den aldercloecksten ende constichsten Organist deser eeuwe" en "weerdigh een Prince der Musijcken genoemt te worden".
Joost van den Vondel schreef het volgende grafschrift voor hem:
Dits Sweelinck's sterfelyk deel, ten troost ons nagebleven
't Ontsterfelyk hout de maet by Godt in 't eeuwig leven
Daer streckt hy, meer dan hier omvatten ons gehoor
Een goddlycke galm in aller Enghlen oor.
Terug naar de inhoud