Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Mass No.3 in D Major op.111 (Johann Nepomuk Hummel)
Conductor: Domonkos Heja
Orchestra: Erdody Chamber Orchestra
Choir: Jeunesses Musicales Chorus


Oefennummers.   
Johann Nepomuk Hummel (Presburg (Bratislava), 14 november 1778 – Weimar, 17 oktober 1837) was een Oostenrijkse componist, muziekpedagoog, dirigent en pianist. Zijn muziek is kenmerkend voor de overgang van classicistische naar de romantische muziekstijl. Hummel was de laatste vertegenwoordiger van de Weense klassieken en de bekendste pianist van zijn tijd. Alhoewel hij tot zijn dood als ouderwets werd gezien, had hij, vooral door zijn pianotechniek, invloed op jongere componisten van de romantische stijl.

Jeugd en opleiding
Hummels vader, Josef Hummel, was directeur van de "Keizerlijke School voor Militaire Muziek" en de dirigent van het theaterorkest. Hummel kreeg van zijn zevende tot zijn negende les van Wolfgang Amadeus Mozart. Hij gaf zijn eerste orkestuitvoering toen hij negen was.

Reizend virtuoos
Hummel gold als wonderkind en ging al op twaalfjarige leeftijd op concerttoer door Europa. In Londen heette het in 1792, dat men sinds het optreden van Mozart niets meer gehoord had dat daarmee te vergelijken was. Ondanks dergelijke successen was hij altijd bedacht op zekerheid en was het voor hem belangrijker een vaste aanstelling te hebben. In Londen kreeg hij gedurende vier jaar onderricht van Muzio Clementi. Na zijn terugkeer in Wenen kreeg hij lessen van Johann Albrechtsberger, Joseph Haydn en Antonio Salieri.
In 1804 volgde hij Haydn op als kapelmeester aan het hof van vorst Esterházy. Na zeven jaar werd hij echter ontslagen. In 1813 huwde hij met de zangeres Elisabeth Röckel, en zij was het die hem - blijkbaar getalenteerd met een onmiskenbaar gevoel voor het juiste tijdstip - het advies gaf, het jaar daarop weer concerten te geven. Zijn optreden als pianist tijdens het Congres van Wenen was een sensatie: zijn pianospel werd spoedig tot een model van de virtuoze stijl. Tussen 1819 en 1834 reisde Hummel door heel Europa en pas in de laatste jaren begon het enthousiasme bij het publiek te tanen.

Kapelmeester te Weimar
Na een kort engagement in Stuttgart werd Hummel in 1819 hofkapelmeester in Weimar. Hij was bij al zijn betrekkingen erop bedacht, dat hij vrije tijd over hield om concertreizen te maken. Negen maanden van het jaar was hij in Weimar, waar hij zich met zijn familie, zoals tijdgenoten hebben bericht, burgerlijk had gevestigd. Zoals Johann Wolfgang von Goethe werd hij tot een soort toeristenattractie: wie in Weimar was, moest Goethe gezien en Hummel gehoord hebben. Een belangrijke taak in Weimar was het dirigeren van de uitvoeringen in het hoftheater, waar hij regelmatig ook nieuwe werken van Gioacchino Rossini, Vincenzo Bellini, Giacomo Meyerbeer, Jacques Fromental Halévy en Louis Spohr programmeerde.

Laatste vertegenwoordiger van de klassieke stijl
De werken van Hummel worden gekenmerkt door zangerige, meestal lang uitgewerkte melodieën, die in vele gevallen doen denken aan Chopin e.d. De tragiek van Hummel was enigszins dat hij tussen wal (Mozart, Beethoven) en schip (Schumann, Chopin) viel. Niettemin is Hummel een componist die volstrekt op eigen benen kan staan. Verschillende van zijn rijpe werken kregen qua harmonie en klankkleur veel navolging in de romantische muziek. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Sonate in fis klein, voor piano, op. 81 (1819), het "Larghetto" uit het Concert in b klein, voor piano en orkest, op. 89 (1819) of Oberons Zauberhorn, fantasie voor piano en orkest, op. 116 (1829). Nog altijd geldt zijn trompetconcert als een toetssteen voor de ware trompettist. Overigens gelden dit soort kenmerken ook voor de muziek van onder anderen Ferdinand Ries, Jan Václav Hugo Voříšek, John Field en zelfs in zeer hoge mate voor Franz Schubert.

Pedagoog
Hummel was in de jaren 1820 de meest gevraagde (en duurste) pianoleraar in Europa. Zijn methode Ausführlich theoretisch-practische Anweisung zum Piano-Forte Spiel uit 1828 gold lange tijd als gezaghebbend leerboek en verdrongen voor het eerst de Etudes van Carl Czerny van de eerste plaats. Hummels principes waren conservatief. Zoals in zijn werken de bovenstem altijd de leiding had, moest bij het pianospelen altijd op het zangrijke spel van de rechterhand worden gelet. Ook de polyfone traditie, vooral de composities van Johann Sebastian Bach, waardeerde hij bijzonder. In verschillende van zijn composities vindt men nog een becijferde bas. Klaarheid in de structuur en transparantie waren altijd de basis voor zijn pianospel. Maar het is ook begrijpelijk, dat rond 1830, toen Frédéric Chopin en de jonge Robert Schumann bekend werden, veel van de principes van Hummel als ouderwets werden gezien.
Hummel gaf les aan onder anderen Carl Czerny, die op zijn beurt Franz Liszt onderrichtte.
Terug naar de inhoud