Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
J.S. Bach - Cantata BWV 2 "Ach Gott, vom Himmel sieh darein"
Johannette Zomer, soprano
Ingeborg Danz, alto
Jan Kobow, tenor
Peter Kooy, bajo
Collegium Vocale Philippe Herreweghe
Oefennummers:  
BWV 2
Bladmuziek:
BWV 2
Toelichting:
Toen de oude Bachgesellschaft in 1851 in haar eerste uitgave de cantate Ach Gott, vom Himmel sieh darein als tweede publiceerde, wist men weliswaar dat deze cantate was bestemd voor een tweede zondag na Trinitatis, drie weken na Pinksteren dus, maar men kon nog niet weten dat Bach deze cantate in 1724 had gecomponeerd, als tweede cantate van zijn tweede cantate-jaargang. Voor het begrip van de muzikale vorm van BWV 2 is dat niet onbelangrijk, want Bachs tweede cantatejaargang, begonnen na één jaar wekelijkse cantatecomposities, zou een heel bijzondere worden: een jaargang zogeheten 'koraalcantates', waarvan tekst en muziek gebaseerd zouden zijn op één van de voor de betreffende zondag voorgeschreven kerkliederen. Tot 1958 meende de Bachresearch dat dit indrukwekkende en grootste samenhangende project uit Bachs oeuvre pas in diens laatste decennium en verspreid over vele jaren door de gerijpte componist tot stand kon zijn gebracht; in feite produceerde Bach het grotendeels in wekelijkse afleveringen gedurende zijn tweede ambtsjaar in Leipzig.
Bach zelf, overtuigd van het gewicht van zijn omvangrijke project, markeerde de start ervan met enkele grote gebaren, waarvan men zich kan afvragen of hun betekenis tot zijn toehoorders is doorgedrongen. Hij gebruikt de eerste vier koraalcantates om stilistische piketpaaltjes te slaan: de koraalfantasieën waarmee ze beginnen ontwerpt hij achtereenvolgens als een plechtige Franse Ouverture (eerste zondag na Trinitatis, BWV 20), een ouderwets motet (tweede, BWV 2), een concert in Italiaanse stijl (derde, BWV 7) en een meer gangbare koraalfantasie (vierde, BWV 135); de cantus firmus wijst hij in deze eerste vier koraalcantates achtereenvolgens toe aan de sopraan, de alt, de tenor en de bas.
Bach vroeg zijn librettist - over wiens identiteit wij nog altijd moeten speculeren - van de gebruikte koralen het eerste en laatste couplet ongewijzigd te handhaven voor een openingskoor en een slotkoraal, en de 'binnencoupletten' te parafraseren tot recitatief- en ariateksten. De tekstschrijver attendeert de kerkgangers erop dat ook deze ‘vrije' teksten op de hun bekende koralen zijn gebaseerd door regelmatig enkele regels daaruit letterlijk te citeren.
Het kerklied waarop BWV 2 is gebaseerd is Luthers bewerking van Psalm 12: Ach Gott, vom Himmel sieh darein ('zie uit de hemel neer'), één van de eerste protestantse kerkliederen in de landstaal, die in 1524 werden gepubliceerd in het Erfurter Enchiridion: 'etlichen Psalm, zu geistlichen liedern deutsch gemacht Durch Dr Martinum Luther'. Een echte Lutherse klassieker derhalve, die werd gezongen op de melodie van een vóórreformatorisch seculier liedje in één van de oude kerktoonsoorten, het hypofrygisch, een toonladder die met een halve toonsafstand begint. Dat betekent dat, terwijl het liedje met een A begint en eindigt, de gebruikte noten behoren tot de toonladder die wij, tonaal denkenden maar ook Bach, interpreteren als d-klein. Het slotakkoord van het slotkoraal klinkt daarom in onze oren als een vraagteken: de sopranen zingen een A waar wij - in het slotakkoord van een stuk in D-groot - een D verwachten.
De tekst van Luthers lied en de cantate  beklaagt de geloofsafval en vraagt om Gods hulp bij de bestrijding van dwaalleren; de strekking daarvan verschilt niet essentieel van de voorgeschreven evangelietekst voor deze zondag, Lucas 14: 16-24, de parabel van een heer die een feestmaal aanricht voor kreupelen en arme sloebers, uit woede jegens de voorname gasten die zijn aanvankelijke uitnodiging wegens drukke beslommeringen afwezen.

Terug naar de inhoud