Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
J.S. Bach / Schmücke dich, o liebe Seele, BWV 180 (McCreesh)
Soloists:
Soprano: Ann Monoyios
Alto: Angus Davidson
Tenor: Charles Daniels
Baritone: Peter Harvey
Performed by Paul McCreesh and the Gabrieli Consort & Players.
Toelichting:
Voor 22 oktober 1724, de twintigste zondag na Trinitatis, schreef Bach zijn cantate 180, die derhalve deel uitmaakt van zijn tweede jaargang cantatecomposities, de koraalcantates. De evangelielezing voor deze zondag (Matteüs 22: 1-14) bevat de parabel van de bruiloft van een koningszoon, waarvoor vele genodigden afzeggen, en een deel dergenen die wel opdagen wordt weggestuurd omdat ze, blijkens ontbrekend bruiloftskleed, onvoldoende voor het feestmaal zijn toegerust: 'velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.' Omdat de relatie tussen Christus en de ziel van de gelovige werd gezien als die tussen bruidegom en bruid, zoals verwoord in het oudtestamentische Hooglied, werd de parabel van het bruiloftsmaal beschouwd als betrekking hebbend op de vereniging van de gelovige met Christus, zowel tijdens de communie, c.q. het heilig avondmaal in de kerkelijke werkelijkheid, als bij het hemelse feestmaal in de verre toekomst. Vandaar dat de twintigste zondag na Trinitatis een typische ‘avondmaalszondag' was en Bach als basis voor zijn koraalcantate het avondmaalslied Schmücke dich, o liebe Seele koos, een lied van Johann Franck (1649), dat werd gezongen op een melodie van Johann Crüger.
Bachs onbekende tekstdichter (emeritus-rector Andreas Stübel?) handhaaft naar gewoonte de teksten van Francks eerste en laatste (negende) couplet voor een openingskoor en een slotkoraal, maar ook het vierde couplet wordt integraal geciteerd in deel (3). Bij zijn herdichting van de overige, zwaar op de bruidsmystiek leunende coupletten tot recitatieven en aria's ontdoet hij deze van hun meest mystieke trekken. In de tekst van deze 'communiecantate' kan het hemelse feest direct beginnen, twijfel of de gasten wel goed zijn voorbereid ontbreekt, zonden en andere obstakels lijken overwonnen, de sfeer is onbewolkt en van een intieme, gelukzalige feestelijkheid. (De diepere betekenissen van Francks koraal zijn wel goed te horen in het populaire, rijk versierde (geschmückte) orgelkoraal BWV 654 met dezelfde titel, één van de achttien ‘Leipziger' koralen die in Weimar ontstonden.)
Het onbezwaard feestelijk karakter van de cantate komt tot uiting in het overheersende gebruik van majeur (grote terts) toonsoorten, zelfs in de recitatieven, en dansvormen: een gigue (deel 1), een bourrée (2) en een polonaise (5).
Het ingetogen karakter van de feestelijkheid blijkt uit het ontbreken van trompetten in een overigens kleurrijk instrumentaal ensemble: continuo, strijkers, twee blokfluiten, een hobo en een  althobo (taille) en een traverso die met een zeer virtuoze partij uitsluitend in aria (2) optreedt. Uit de vele afschriften die van deze cantate circuleerden in kringen van Bachs leerlingen, blijkt dat de cantate in de 18e eeuw snel populair werd.
Terug naar de inhoud