Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Mahler - Symphony No. 2 'Auferstehung'
2 feb. 2011  Concertgebouworkest - Mariss Jansons, chief-conductor
Ricarda Merbeth, soprano
Bernarda Fink, mezzo soprano
Netherlands Radio Choir, chief-conductor Celso Antunes
Gustav Mahler heeft lang geworsteld met zijn tweede symfonie. Aan het begin ervan ligt een aparte compositie, zijn symfonisch gedicht "Totenfeier" (1888), ten grondslag. Na 'montage' van deze aparte orkestcompositie in het compositieproject van zijn Tweede, werd het geheel pas in juni 1894 afgerond. Op 13 december 1894 vond in Berlijn de eerste uitvoering plaats.

Indeling
De symfonie heeft vijf delen. Tussen het eerste en het tweede deel schrijft Mahler een pauze van minimaal 5 minuten voor, om de overgang niet al te zwaar te laten vallen. Het vierde deel gaat zonder pauze over in het vijfde deel.
Symfonie nummer 2 in c - kleine terts "Auferstehungs-Symphonie"

Deel 1:
Het eerste deel van de symfonie is gebaseerd op het gedicht "Totenfeier" van Adam Mickiewicz. Het is een enorme treurmars, met elementen uit het Gregoriaanse Dies Irae, afgewisseld met mildere passages en koralen die verwijzen naar het geloof.
Mahler stelt met dit stuk levensvragen: "Waarom heb je geleefd? Waarom heb je geleden? Is het niet allemaal één verschrikkelijke grap?". In het laatste deel volgt het antwoord.

Deel 2:
Het tweede deel is licht, Mahler wil het geluksmoment schetsen dat je beleeft wanneer je aan een dierbare overledene terugdenkt. Het is een menuet, een vorm die al een tijdje niet meer zo gebruikelijk was in symfonieën.

Deel 3:
In ruhig fließender Bewegung[bewerken | brontekst bewerken]
Het derde deel is een scherzo. Mahler heeft met een soort grimmige humor de melodie van het lied "Des Antonius von Padua Fischpredigt" uit zijn liederen Des Knaben Wunderhorn verwerkt. In dit lied vindt deze Antonius von Padua de kerk leeg en besluit daarom tegen de vissen te gaan prediken; de preek bevalt de dieren goed maar het helpt niet: de dieven blijven dieven, de vraatzuchtigen blijven vraatzuchtig.

Deel 4: 'Urlicht' :
Het vierde deel, 'Urlicht', heeft Mahler overgenomen uit zijn liederenverzameling Des Knaben Wunderhorn. De teksten van deze liederen zijn van Clemens Brentano en Achim von Arnim. Nadat de alt de Rode Roos, in de middeleeuwen als symbool voor Maria en haar voorspraak, heeft aangeroepen, klinkt een buitengewoon plechtig koraal van het koper. De gekwetste ziel verlangt naar het geluk in het hiernamaals. Later brengen de houtblazers meer beweging, als de tekst spreekt van de gang naar de hemel.

Deel 5:
Het laatste deel is bijna een symfonie op zich. Met veel geweld wordt het einde der tijden geschilderd, tot in de verte de bazuin van het laatste oordeel klinkt (4 hoorns die buiten de zaal spelen, zie ook de Apocalyps uit de bijbel). Mahler schreef over dit "grosse Appell" zelf het volgende:
"De graven springen open en alle schepselen worstelen zich krijsend en tandenklapperend los uit de aarde. Ze komen aangemarcheerd in een geweldige stoet: bedelaars en rijken, volk en koningen, de ecclesia militans, de pausen. Bij allen dezelfde angst, want voor God is niemand rechtvaardig. Daartussen klinkt steeds weer, als uit een andere wereld, het grote appel (de hoorns en later ook trompetten uit de verte). Ten slotte, nadat allen in de grootste verwarring door elkaar geschreeuwd hebben, klinkt de langgerekte stem van de vogel des doods (de fluit en piccolo tijdens de laatste passage met de koperblazers uit de verte) uit het laatste graf, die eindelijk ook sterft."
Mahler schrijft bij het laatste "grosse Appell" voor dat de vier trompettisten op vier verschillende punten links en rechts buiten de zaal moeten staan, een quadrofonisch effect dat niet eenvoudig uit te voeren moet zijn geweest, zeker in een tijd zonder camera's en monitoren om zicht op de dirigent te houden!
Mysterieus zet het koor vervolgens a capella het "Auferstehen" in. De tekst is van Friedrich Gottlieb Klopstock met invoegingen en aanpassingen door Mahler. Met name het laatste deel heeft Mahler in zijn betekenis ingrijpend veranderd. Waar Klopstock Christus de doden naar het hiernamaals laat leiden ("Ach ins Allerheiligste führt mich, Mein Mittler dann"), is het bij Mahler de mens zelf die door zijn liefde de onsterfelijkheid kan bereiken ("Mit Flügeln, die ich mir errungen in heissem Liebesstreben. Werd'ich entschweben. Zum Licht, zu dem kein Aug’ gedrungen"). De symfonie eindigt in een stralende overwinning op de dood, met als hoogtepunt het "Sterben wird ich um zu leben". Mahler trekt hier letterlijk alle registers open: het koper dat eerst uit de verte heeft gespeeld, speelt nu mee in de zaal en hij voegt op het laatst zelfs een orgel toe aan het orkest.
Terug naar de inhoud