Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Begräbnisgesang op.13 (Johannes Brahms)
hr-Sinfonieorchester (Frankfurt Radio Symphony Orchestra)
Collegium Vocale Gent
Philippe Herreweghe, Dirigent
Alte Oper Frankfurt, 25. Oktober 2013 ∙
Oefennummers.
Toelichting Begräbnisgesang, op. 3 voor koor en blazers

De Begräbnisgesang (letterlijk "Lied van Begrafenis) werd gecomponeerd door Johannes Brahms in de herfst van 1858 terwijl hij koren dirigeerde in zowel Detmold als Hamburg.  Het is een kort werk van ongeveer acht minuten en werd geschreven voor SATB-koor, twaalf blaasinstrumenten en pauken.
De Begräbnisgesang, gecomponeerd een volledig decennium vóór het Duitse Requiem, vertegenwoordigt een van Brahms' eerste pogingen om stemmen en orkest te combineren.  Hoewel het werk relatief kort is, besteedde Brahms zijn gebruikelijke zorg aan de compositie, waarbij hij verschillende keren de omvang en vorm van het werk veranderde.  Oorspronkelijk met strijkers in de orkestratie, koos Brahms uiteindelijk voor alleen blazers en percussie, aangezien het zijn bedoeling was dat het buiten zou worden uitgevoerd bij een begrafenis aan het graf.
Brahms nam als tekst een renaissancehymne ("Zum Begrebnis) geschreven door Michael Weisse die was herdrukt in Das deutsche Kirchenlied, een verzameling oud-Duitse hymneteksten die in 1841 door Philipp Wackernagel werd gepubliceerd.  Hoewel het werk voornamelijk elementen van archaïsche compositiestijlen bevat, gebruikte Brahms geen reeds bestaande cantus firmus, maar een eigen creatie.
Weisse's hymnetekst is zeven strofen lang en is thematisch goed verenigd.  De 1e en 7e strofen hebben betrekking op de feitelijke handeling van teraardebestelling;  de 2e en 6e strofen gaan over de voortgang van fysieke dood naar spirituele wedergeboorte;  de 3e en 5e strofen contrasteren de levende ziel met het slapende lichaam;  en de 4e strofe is een samenvatting van de hele hymne.
Brahms besteedt vooral veel aandacht aan de renaissance-musico-retorische tradities van hypotypose, of woordschildering.  In de tweede strofe worden bijvoorbeeld de woorden "Wenn Gottes Posaun wird angehn" ("Als Gods trompet [letterlijk 'trombone'] zal klinken") begeleid door de blazers op fortissimo-niveau.  Ook Brahms maakt met veel succes gebruik van ritmische verplaatsing.  In de zesde strofe worden de woorden "Hier ist er in Angst gewesen" ("Hier is hij in angst geweest") gezet op een hemiola die een disjunct metrisch patroon veroorzaakt dat de betekenis van het woord "Angst" benadrukt.
De Begräbnisgesang vertoont veel kenmerken van Brahms’ latere muziek.  Allereerst is er de invloed van oude muziek, in het bijzonder die van Johann Sebastian Bach.  Vlak voor zijn compositie van de Begräbnisgesang was Brahms betrokken bij het dirigeren van een uitvoering van Bachs cantate nr. 4, “Christ lag in Todesbanden” (“Christus lag in de banden des doods”), en veel geleerden hebben opmerkingen gemaakt over tekstuele en muzikale  overeenkomsten tussen de composities van Brahms en Bach.
Daarnaast zien we bij de jonge Brahms zijn voorliefde voor Beethoviaanse ritmische kracht, die vaak leidt tot een totale metrische herstructurering van de poëtische tekst.  Ook is Brahms’ ‘religieuze’ muziek, net als Beethoven, eerder esthetisch en spiritueel van aard dan liturgisch.  Brahms zoekt een universaliteit in spirituele expressie die zeer romantisch is in zijn emotionele inhoud.
Als zodanig lijkt de Begräbnisgesang qua opzet op begrafeniswerken met blaasinstrumenten die in de 18e en 19e eeuw werden gecomponeerd voor vrijmetselaarsdiensten, met als meest opvallende voorbeeld Wolfgang Amadeus Mozarts Mauerische Trauermusik, K.V.  477. Ironisch genoeg zijn zowel de composities van Brahms als de composities van Mozart in de toonsoort C mineur, traditioneel een sleutel die retorisch wordt geassocieerd met rouw en waarvan de drie mollen vol staan ​​met drie-eenheidssymboliek in zowel maçonnieke als orthodox-christelijke symboliek.
De eerste uitvoering van de Begräbnisgesang was op 2 december 1859 in Hamburg.  Het werk verscheen voor het eerst in druk in 1860 en werd uitgegeven door de firma Rieter & Biedermann.  In het afgelopen decennium zijn er optredens onder leiding van Bernard Haitink, Helmuth Rilling en Frieder Bernius op compact disc verschenen.

Terug naar de inhoud