Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Annette Markert, alto
Christoph Prégardien, tenor
Klaus Mertens, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Nadat Bach gedurende zijn eerste jaar te Leipzig meer dan wekelijks een nieuwe cantate heeft gecomponeerd, besluit hij vanaf Trinitatis (de eerste zondag na Pinksteren) 1724 kwantitatief op dezelfde voet voort te gaan, maar zich kwalitatief te beperken tot één specifiek type cantates: de koraalcantates. Daarvan zijn tekst en muziek gebaseerd op één van de bekende - en meestal voor de betreffende zondag voorgeschreven - kerkliederen (‘koralen') en dat volgens een vast model: tekst en muziek van het eerste en laatste couplet klinken ongewijzigd in een openingskoor en een slotkoraal, de overige coupletten worden door een tekstdichter/librettist geparafraseerd tot recitatief- en ariateksten, waarbij de tekstdichter verwijzingen naar de evangelielezing van de dag kan inlassen, maar ook woorden of zelfs hele regels van de oorspronkelijke koraaltekst kan handhaven.
Bach schreef cantate 178, Wo Gott der Herr nicht bei uns hält ('... niet met ons is') voor 30 juli 1724, de achtste zondag na Trinitatis, en baseert deze, zijn achtste koraalcantate op één van de Hauptlieder voor deze zondag, het gelijknamige, beroemde en oude lied van Justus Jonas (1493-1555), een predikant, hoogleraar en collega-hervormer van Martin Luther. Het lied werd al in 1524 gepubliceerd en was gebaseerd op de oudtestamentische Psalm 124, een 'psalm van David', die dankt voor en troost put uit Gods bijstand in verder niet gespecificeerde gevaren; in Jonas' tijd, waarin op leven en dood gestreden werd over de juiste religieuze opvattingen, waren die gevaren overduidelijk, maar in Bachs tijd was de godsdienstvrijheid inmiddels een gelopen race en tracht de librettist zijn tekst in deel (6) een nieuwe polemische pointe te geven: in de strijd tegen het rationalisme en de opkomende Verlichting, ook zonder dat de liedtekst daartoe veel aanknopingspunten biedt. Wel legt hij daardoor een zinvolle verbinding met de evangelielezing voor de achtste zondag na Trinitatis, Matteüs 7: 15-23, waarin Jezus waarschuwt voor valse profeten die steeds weer zullen opduiken; ook in de delen (2) en (5) last de tekstbewerker verwijzingen in naar de misleiders (Verkehrten) en törichten Propheten.
Van de meeste andere koraalcantates onderscheidt BWV 178 zich doordat van maar liefst zes van Jonas' acht coupletten de tekst integraal in de cantate terugkeert, waarschijnlijk op verzoek van Bach zelf die daarmee gelegenheid krijgt te experimenteren met telkens weer andere combinaties van vertrouwde koraalteksten met nieuwe, vrij gedichte madrigaalteksten. Alleen Jonas' coupletten 3 en 6 zijn restloos bewerkt tot de ariateksten (3) en (6).
De cantate heeft een symmetrische structuur. Ingebed tussen het openingskoor en het slotkoraal vinden we er twee recitatief/aria-paren, waarvan de recitatiefteksten de volledig geciteerde koraaltekst becommentariëren. Deze twee blokken omsluiten de centrale koraalbewerking (4).