Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Bach J.S. Cantata BWV 13 "Meine Seufzer, meine Tränen"
Conductor- Helmuth Rilling |
Toelichting:
Voor de tweede zondag na Epifanie (Driekoningen) in 1726 (20 januari) componeerde Bach zijn cantate BWV 13, Meine Seufzer, meine Tränen, op een tekst van de Darmstadter hofpoëet en -bibliothecaris Georg Christian Lehms, die deze in 1711 publiceerde in een jaargang cantateteksten en die aansluitend door Christoph Graupner op muziek werden gezet. Bach beschikte blijkbaar al snel over deze bundel, want reeds in Weimar ontleende hij er de teksten aan voor twee cantates (BWV 199 en BWV 54) en rond de jaarwisseling 1725/26 gebruikt hij er nog zes.
De evangelielezing voor deze zondag is Johannes 2: 1-11, Jezus' optreden bij een bruiloft te Kana, waar hij water in wijn verandert. Evenals Salomon Franck, de tekstdichter van Bachs al in Weimar voor deze zondag gecomponeerde cantate (BWV 155), concentreert Lehms zich niet op het door Jezus verrichte wonder, maar op een daaraan voorafgaande gebeurtenis: wanneer Jezus' moeder Maria hem op het dreigende wijntekort attendeert, reageert Jezus nogal bot: 'Vrouw, bemoei je er niet mee, mijn tijd komt nog wel', Meine Stunde ist noch nicht gekommen. Moraal: God is er niet direct als je hem nodig meent te hebben, het kan lang wachten zijn, veel lijden, maar uiteindelijk is hij er altijd.  Alleen in deel (4) verwijst Lehms metaforisch naar de feestelijke water-in-wijntransformatie.
Het libretto is als geheel, aansluitend bij de titel, somber en uitzichtloos; zelfs de vaak ontspanning en troost biedende slotaria begint hier met Ächzen und erbärmlich Weinen. BWV 13 is dan ook één van de droevigste cantates die Bach schreef; maar zuchten en steunen staan wel garant voor de mooiste muziek. Bach doet trouwens opvallende moeite om via de muziek spaarzame lichtpuntjes te bieden in Lehms' duistere universum:
- Hij voegt aan Lehms' vijfdelige tekst een zelfgekozen slotkoraal (6) toe, waardoor Lehms' centrale koraal (3) zijn spilfunctie verliest en er twee door een koraalvers besloten delen ontstaan,   waarvan het tweede iets meer hoop biedt dan het eerste.
- Het centrale koraalvers, waarvoor Lehms ongetwijfeld een eenvoudige, gemeentezang representerende vierstemmige zetting had beoogd, behandelt Bach als een koraalbewerking voor altsolo en een strijkersbegeleiding, die wat meer vertrouwen uitstraalt dan de loutere koraaltekst.
- In de slotaria (5) kiest hij een thema dat achtereenvolgens twee contrasterende affecten uitdrukt: wanhoop en uitzicht; dat is in strijd met de regel dat een aria slechts één gevoelen tot uitdrukking kan brengen, de zogeheten ‘eenheid van affect'.
Door het ontbreken van een openingskoor rekenen wij BWV 13 tot de solocantates; de vier zangers treden alleen in het slotkoraal gezamenlijk op. Behalve strijkers en continuo concerteren er twee blokfluiten, een tamelijk ‘laat' optreden van deze destijds in onbruik gerakende instrumenten, en een hobo de caccia.

Terug naar de inhoud