Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Bach - Cantate BWV 26 - Ach wie flüchtig, ach wie nichtig
Soprano ? (Wiener Sängerknaben)
Alto Paul Esswood
Tenor Kurt Equiluz
Bass Siegmund Nimsgern
Wiener Sängerknaben & Chorus Viennensis - Hans Gillesberger
Concentus musicus Wien - Nikolaus Harnoncourt
Toelichting:
In de maand november, de ‘late Trinitatistijd' loopt het kerkelijk jaar ten einde en richt de kerk haar aandacht op de eschatologie, de laatste dingen, de dood en wat eventueel daarna komt. Luther had weliswaar Allerheiligen en Allerzielen afgeschaft, zijn volgelingen stelden daar in de negentiende eeuw Totensonntag, de laatste zondag van het kerkelijk jaar, voor in de plaats. De evangelielezing voor de 24e zondag na Trinitatis is Matteüs 9: 18-26, waarin Jezus het zojuist overleden twaalfjarig dochtertje van de synagoge-overste Jaïrus uit de dood opwekt. Het verhaal is meerduidig: Jezus maakt zich boos over het misbaar dat men maakt rond de dood, die volgens hem toch slechts een tijdelijke slaap is, maar vindt het leven - dat hij met de tekstdichter van deze cantate zeker als flüchtig en nichtig beschouwde - toch belangrijk genoeg om het meisje naar terug te halen. Zoals andere opwekkingsverhalen interpreteerde Bachs lutheranisme dit verhaal symbolisch, als vooruitzicht op de eigen opwekking tot een eeuwig leven van de gelovige, na zijn dood.
In zijn eerste jaar te Leipzig schrijft Bach voor deze zondag (7 november 1723) de sombere cantate 60, O Ewigkeit, du Donnerwort. Het volgende jaar (19 november 1724), in het kader van zijn jaargang op koralen gebaseerde cantates, vraagt hij zijn tekstdichter om een bewerking van het lied Ach wie flüchtig, ach wie nichtig, waarvan tekst en muziek in 1652 waren geschreven door Michael Franck (1609-1667), een man wiens literaire aspiraties door de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) dusdanig werden gefnuikt dat hij die oorlog ternauwernood, gevlucht en verarmd, als bakker te Coburg wist te overleven; pas na afloop ervan kon zijn talent zich ontplooien: hij schreef een berijmde geschiedenis van de oorlog en componeerde diverse liederen. Ach wie flüchtig kreeg - sneller dan het werk van zijn uiteindelijk veel beroemder tijdgenoot Paul Gerhardt - een grote verspreiding en populariteit omdat het de verschrikkelijke oorlogservaringen van zijn generatie onder woorden bracht. De dertien vijfregelige coupletten van Francks lied vallen op door hun merkwaardig rijmschema: géén rijmklank in de eerste twee regels maar een kernbegrip als slotwoord, en vervolgens driemaal een zelfde rijmklank (-, -, a, a, a).
Bachs tekstdichter handhaafde, zoals in koraalcantates gebruikelijk, het eerste en laatste couplet en reduceerde de tussenliggende elf (!) coupletten tot teksten voor twee aria/recitatief-paren; met name in recitatief (3) grijpt hij in door zeven coupletten in zeven regels samen te vatten.
De cantate is geschreven voor vierstemmig koor, met solo's voor elk van de stemmen en een instrumentaal ensemble bestaande uit continuo, strijkers, drie hobo's en een traverso; de koraalmelodie van de sopraan wordt in (1) en (6) meegespeeld door een 'corno', wat in de praktijk betekent een cornetto of zink .
BWV 26 is een sombere preek over de eindigheid van het leven en de vergankelijkheid van alle aardse ambities; snelle tempi staan hier niet voor vrolijkheid maar voor vluchtigheid. Een vanitastafereel in de muziek (die op haar beurt in de beeldende kunst als vergankelijkheidssymbool fungeert!). Er is geen verlossende verwijzing naar Christus; de beklemmende sfeer wordt pas doorbroken in de allerlaatste regel van het slotkoraal: Wer Gott fürcht', bleibt ewig stehen.

Terug naar de inhoud