Starring:
Damien Guillon | ALTUS
Thomas Hobbs | TENOR
Peter Kooij | BASS
Collegium Vocale Gent
Philippe Herreweghe | CONDUCTOR
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach schreef zijn cantate 40 voor Tweede Kerstdag 1723, dus in zijn eerste Kerst- en Nieuwjaarsperiode als Thomascantor in Leipzig, een periode die van een cantor een enorme muziekproductie vergde, waarvoor hem ook enige tijd gegund werd dankzij de muziekstop (tempus clausum) gedurende de vier weken Advent. In de twaalf dagen tussen Kerst en Driekoningen (Epifanie) gingen de cantates 40, 64, 190, 153 en 65 in première, benevens het Magnificat (BWV 243a) en het Sanctus (BWV 238), terwijl zijn al in Weimar geschreven cantates BWV 61 en 63 heruitvoeringen beleefden, de laatste waarschijnlijk zelfs drie maal op Eerste Kerstdag: om 7.00 uur tijdens de mis in de Thomaskerk, om 9.00 uur in de universitaire St. Pauli en om 13.30 uur tijdens de vespers in de Nicolaïkerk
In de kerstcantate BWV 40 zoek je vergeefs naar de engelen en de herders die je er verwacht op grond van de voorgeschreven evangelietekst (Lucas 2: 15-20) en het tweede deel van het Weihnachts-Oratorium met de bekende 'Hirtenmusik'. Het woord Darzu duidt erop dat hier dieper wordt gegraven: waartoe kwam Jezus op aarde? Dat wordt deels uitgelokt door het feit dat 26 december ook de feestdag is van de heilige Stefanus, de eerste christelijke martelaar, die te Jeruzalem werd gestenigd en wiens herdenking (met eigen schriftlezingen) prevaleert boven de Tweede Kerstdag wanneer dat een vrijdag, zaterdag of zondag is. Stefanuscantates zijn altijd doortrokken van strijd tegen het kwaad en de Satan, en hebben meestal een nogal martiaal karakter.
Uitzonderlijk aan de lange, achtdelige cantate BWV 40 is dat er maar liefst drie vierstemmig geharmoniseerde koralen in voorkomen, en niet omdat de potentieel overwerkte koorleden moesten worden ontzien, maar omdat de cantate duidelijk uit drie, elk met een koraal afgesloten delen bestaat: de viering van de komst van Christus (delen 1-3), de strijd tegen het kwaad, belichaamd in de slang (4-6) en de vreugde over diens nederlaag (7-8).