Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Bogna Bartosz, alto
Christoph Prégardien, tenor
Klaus Mertens, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Zondag 11 augustus 1726 is het de derde keer dat Bach een cantate ten doop houdt voor de achtste zondag na Trinitatis, negen weken na Pinksteren . Uitgangspunt voor een cantate op die dag dient te zijn de voorgeschreven evangelielezing, Matteüs 7: 15-23, het slot van de Bergrede van Jezus. In zijn eerste Leipziger seizoen had Bach voor die dag de cantate Erforsche mich, Gott (BWV 136, 1723) gecomponeerd, een waarschuwing tegen huichelarij en valse profeten die nauw aansluit bij deze evangelielezing; een jaar later, in het kader van zijn koraalcantatejaargang, schreef hij BWV 178 (1724), die meer betrokken is op het koraal Wo Gott der Herr nicht bei uns hält dan op de evangeliepericoop.
Als Bach in de zomer van 1726 BWV 45 componeert heeft hij enkele maanden geen nieuwe cantates meer geschreven maar (o.m.) achttien cantates uitgevoerd van zijn aan het hof te Meiningen werkzame neef Johann Ludwig Bach, cantates die allemaal zijn gebaseerd op een in 1705 gepubliceerde bundel cantateteksten van Ludwigs werkgever, Hertog Ernst Ludwig von Sachsen-Meiningen. Al deze cantates hebben eenzelfde, tweedelige en symmetrische structuur: een oud- resp. nieuwtestamentische bijbeltekst aan het begin van beide delen, gevolgd door een - gespiegelde - recitatief/aria-combinatie en een slotkoraal.Bach schrijft medio 1726 zeven cantates op teksten uit deze intussen twintig jaar oude bundel. Tot deze groep van tweedelige cantates, uit te voeren voor en na de preek, behoort BWV 45.
Als nieuwtestamentische tekst van deel (4), opening van de tweede cantatehelft, dienen de laatste twee verzen van de bijbellezing (Matteüs 7: 22-23), een veroordeling van degenen die het geloof slechts lippendienst bewijzen. In het Oude Testament vond de tekstdichter bij één der kleinere profeten, Micha 6:8, een samenvatting van Gods geboden die de nieuwtestamentische visie dichter benadert dan de tien geboden of de mozaïsche wetten.