Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
J.S. Bach / Die Elenden sollen essen, BWV 75 (Herreweghe)
Soloists:
Soprano: Carolyn Sampson
Countertenor: Daniel Taylor
Tenor: Mark Padmore
Bass: Peter Kooy
Performed by Philippe Herreweghe and Collegium Vocale Gent.
Recorded by Harmonia Mundi in 2003.
Oefennummers:  
Toelichting:
Am 1. Sonntag nach Trinitatis führte der neue Cantor u. Collegii Musici Director Hr. Joh. Sebastian Bach, so von dem Fürstlichen Hofe zu Cöthen hierher kommen, mit guten applausu seine erste Music auf.'
Niet dat er geapplaudisseerd werd, natuurlijk, maar er was blijkbaar wel waardering voor de eerste cantate die de nieuwbakken, 38-jarige Thomascantor zijn publiek in de Nicolaikirche op 30 mei 1723 voorschotelde, ruim één week nadat hij met zijn gezin in twee koetsjes en vier wagens huisraad naar Leipzig was verhuisd. Waardering dus, maar als je de woorden goed proeft geen buitensporig enthousiasme voor de Antrittskantate (BWV 75) van deze niet-academisch gevormde Bach, die als derde keus uit de sollicitatieprocedure was overgebleven, en die trouwens pas in 1729 de Collegii Musici en nu nog slechts de Chori Musici ging leiden.
Bachs visitekaartje was in elk geval qua omvang imponerend: een cantate in twee delen, uit te voeren resp. vóór en na de preek, elk bestaande uit zeven stukken: nooit eerder vertoond, en - behalve de week daarna in de Thomaskirche met BWV 76 - ook nooit meer geëvenaard. Ook de architectuur valt op: niet alleen twee gelijkwaardige delen, beide eindigend met eenzelfde koraalfantasie, en met ieder twee aria's en drie recitatieven, waarvan telkens de eerste met strijkersbegeleiding maar ook een symmetrische opbouw van elk deel, rond een theologisch centraal recitatief. Er is een aria voor ieder van de vier concertisten, en zelfs de toedeling van aria's en recitatieven aan de stemmen vertoont een het geheel overkoepelende symmetrie zoals het schema (links)  uitwijst.
Ook met enkele muzikaal-inhoudelijke maatregelen verzekert Bach de samenhang in zijn lange cantate: beide delen eindigen met identieke bewerkingen van (verschillende coupletten van) het koraal Was Gott tut das ist wohlgetan, en het tweede deel begint met de koraalmelodie waarmee het eerste deel eindigde. En thematisch legt Bach relaties die eenheid in de verscheidenheid stichten: van maar liefst vier stukken begint het instrumentale thema met de kwartsprong en de twee volgende noten van het centrale koraal.
(Je hoeft geen speculatieve numeroloog te zijn om te worden getroffen door het feit dat de cantate veertien delen heeft. 14 is de som van de rangnummers van de letters B, A, C, en H in het alfabet, en het is bekend dat Bach het als symbool voor zichzelf kende en als 'handtekening‘ gebruikte. Hier, en in de tweelingcantate BWV 76, heeft het dus de betekenis van een visitekaartje: hier ben ik.)
Anderzijds getuigt Bachs Leipziger debuut ook van degelijkheid en voorzichtigheid. Geen verontrustende experimenten, Bach betoont zich stilistisch conventioneel en laat zich in zijn gebruik van Franse dansvormen kennen als 'von dem Fürstlichen Hofe zu Cöthen hierher kommen' en tegelijk à la mode in de cantate-ontwikkeling van zijn tijd. De instrumentale bezetting is bescheiden: behalve strijkers en continuo spelen er twee hoboïsten. Het enig ongebruikelijke is de trompet in het tweede deel: de roem van Leipzigs befaamde Stadtpfeifer Gottfried Reiche, (1667-1734) was hem blijkbaar tot in Köthen vooruitgesneld en Bach doet (in aria (12) direct een beroep op 's mans ongeëvenaarde virtuositeit.
30 mei 1723 was de eerste zondag na Trinitatis (de Drievuldigheidszondag na Pinksteren) en het begin van de feestloze tweede helft van het lutherse kerkelijk jaar, waarin geen gebeurtenissen uit Christus' leven worden herdacht. Doordat Bach toevallig op deze dag aantreedt beginnen Bachs vier (of vijf?) in Leipzig gecomponeerde cantatejaargangen dus halverwege het jaar.
De evangelietekst voor deze zondag is Lucas 16: 19-31, de gelijkenis van de rijke man (gekleed in Purpur) en de arme Lazarus, wier rollen na de dood schrijnend verwisseld zullen blijken. De cantate maakt onderscheid tussen hemelse en aardse rijkdom (‘verticaal'), en (‘horizontaal') tussen materiële (Deel I) en geestelijke (Deel II) rijkdom. De tekstdichter zou wel eens Leipzigs dichtende burgemeester Gottfried Lange kunnen zijn geweest, die Bachs benoeming had doorgedrukt en er belang bij had hem gunstig te lanceren. Hij had enige reputatie als librettist, er is bijvoorbeeld ooit een opera van hem opgevoerd in Hamburg; van zijn hand waren waarschijnlijk ook de teksten die de sollicitanten vanuit Leipzig hadden toegestuurd kregen, voor Bach die van BWV 22 en 23. De tekst behelst geen diepzinnige theologie: de armen gaan naar de hemel, de rijken naar de hel.
De Bach-onderzoeker Alfred Dürr (1918-2011) speculeert dat Bachs keuze voor Was Gott tut, das ist wohlgetan als centrale koraal een persoonlijke uiting is van dankbaarheid dat zijn benoeming in Leipzig hem nu de gelegenheid gaat bieden zijn al in 1708 geformuleerde 'Endzweck, nemlich eine regulirte kirchen music zu Gottes Ehren' te realiseren. Schreef hij niet zelf, in 1730 terugblikkend, 'so fügte es Gott, daß zu hiesigem Directore Musices u. Cantore an der ThomasSchule vociret wurde'.
Terug naar de inhoud