Soprano Marcus Klein (Knabenchor Hannover)
Alto Paul Esswood
Tenor Kurt Equiluz
Bass Max van Egmond
Knabenchor Hannover- Heinz Hennig
Collegium Vocale Gent - Philippe Herreweghe
Leonhardt-Consort - Gustav Leonhardt
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach componeerde Cantate 88 in 1726, voor de vijfde zondag na Trinitatis, 21 juli. Sinds medio 1725 schrijft hij niet meer wekelijks nieuwe cantates, en in het voorjaar van 1726 voert hij zelfs diverse cantates uit van zijn verre neef, de Meininger Hofkapellmeister Johann Ludwig Bach (1677-1731). Wanneer Sebastian na Trinitatis (16 juni) 1726 weer flink aan de slag gaat, schrijft hij zeven cantates waarvan de teksten ontleend zijn aan dezelfde, reeds uit 1704 daterende bundel cantateteksten die ook neef Ludwig gebruikte, en die waarschijnlijk werden gedicht door diens werkgever, Hertog Ernst Ludwig von Sachsen-Meiningen (1672-1724). Al deze teksten hebben eenzelfde, symmetrische structuur: het zijn cantates in twee delen, uit voeren vóór, resp. na de preek, waarvan elk deel met een bijbelcitaat begint: deel 1 uit het Oude Testament, deel 2 uit het Nieuwe. De nieuwtestamentische tekst verschijnt daardoor in het centrum (deel 4) van de zevendelige cantate.Bijzonder aan BWV 88 is dat we weten dat ook Ludwig deze tekst op muziek heeft gezet; fragmenten ervan werden aangetroffen op door een Frankfurter boekbinder gebruikt oud papier.
De cantate handelt over Gods zorg voor de mens. Centraal staan de aan de evangelielezing van deze dag (Lucas 5: 1-11) ontleende woorden van Jezus, gesproken tot de visser Simon Petrus bij diens verkiezing tot eerste discipel: 'voortaan zul je mensen vangen', in de zin van bekeren en op het rechte pad brengen. De tekstdichter herinnert zich een soortgelijke uitspraak van God in het Oude Testament (Jeremia 16:16), waarmee de cantate begint: God besluit de uit hun land verjaagde en over verre streken verspreid geraakte Israëlieten door ‘vissers’ te doen opsporen en door ‘jagers’ terug te doen drijven naar hun thuisland. Met deze parallelteksten ondersteunt de librettist de visie dat het Nieuwe Testament de vervulling is van in het Oude gedane beloften.
BWV 88 - die ten onzent als ‘solocantate’ wordt bestempeld omdat er geen vierstemmig openingskoor is en de vier zangers die aria's en recitatieven zingen alleen in het slotkoraal gezamenlijk optreden - heeft een uitzonderlijk grote instrumentale bezetting: behalve strijkers en continuo twee oboi d’amore en een althobo (taille) en twee hoorns in G.