Nederlandse Bachvereniging
Jos van Veldhoven, dirigent
Dorothee Mields, sopraan
Alex Potter, alt
Charles Daniels, tenor
Tobias Berndt, bas
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
De oudste bron voor Bachs cantate 106 is een lang na zijn dood vervaardigde kopie (1768) waarop reeds de benaming Actus Tragicus voorkomt, een benaming die, gezien het opgewekte slot van de cantate, de lading niet geheel dekt. Het is onmiskenbaar één van de vroegste cantates die we van Bach kennen, op stilistische gronden als ouder te beschouwen dan BWV 4 en BWV 131 die te Mühlhausen ontstonden, waar Bach van 1707-1708 organist was aan de Blasiuskerk.
BWV 106 is zeker geschreven voor een rouwplechtigheid, maar wij weten niet voor wie. Op grond van het romantische idee dat geslaagde composities wel moeten berusten op ingrijpende gebeurtenissen in het persoonlijke leven van de componist, wordt de aanleiding wel gezocht in het overlijden van Bachs oom (van moederszijde) Tobias Lämmerhirt, die op 10 augustus 1707 stierf en Bach vijftig gulden naliet voor zijn aanstaande huwelijk met Maria Barbara. Waarschijnlijker aanleiding zijn de rouwdienst voor Dorothea Eilmar (3 juni 1708), echtgenote van de pastor van de Marienkirche, met wie Bach op goede voet verkeerde, of de begrafenis van Mühlhausens regerend burgemeester Adolph Strecker (16 september 1708), voor wiens aantreden Bach op 4 februari 1708 Cantate 71, Gott ist mein König, uitvoerde.
Bach componeert hier nog geheel volgens het destijds al uit de mode gerakende zeventiende-eeuwse cantatemodel: teksten ontleend aan bijbel of koralen en muzikaal gevormd naar de motetmethode: 'elke frase zijn eigen muziekje'. Dus nog geen vrij gedichte teksten, geen recitatieven en da-capoaria's naar Italiaans operamodel (hoewel de introductie daarvan reeds in 1700 door Neumeister werd bepleit) en ook nog niet eindigend met de karakteristieke vierstemmige koraalzettingen. Binnen de grenzen van dit model componeert de 22-jarige Bach met een ongeëvenaarde beheersing van het genre en een ongebreidelde creativiteit zijn eerste vier of vijf cantates, die niet gezien moeten worden als onvolmaakte opstapjes naar het eigenlijke, latere werk, maar als een onovertroffen afronding van een voorbijgaand genre, dat Bach - moeten we zeggen ‘helaas'? - achter zich liet toen hij, de tijdgeest volgend, in zijn Weimarer periode het moderne cantatemodel adopteerde. Albert Schweitzer verzuchtte ooit graag tweehonderd moderne cantates te willen offeren voor honderd ouderwetse, en dan is het vooral de levendige afwisseling van de vele korte, niet streng gedefinieerde muzikale vormen die hij (en de laat-Romantiek) verkiest boven de veel minder dramatische, ordelijke en voorspelbare opeenvolging van een beperkt aantal strakke vormen als aria's en recitatieven in de latere cantates. De grote Bachdeskundige Alfred Dürr (1918-2011), die aan BWV 106 tweemaal zoveel pagina's besteedt als aan andere cantates, beschouwt Bachs latere werk als hooguit rijper, maar niet diepzinniger dan BWV 106.
De tekst van BWV 106 bestaat voornamelijk uit bijbelteksten (hieronder met ».....« gemarkeerd) en koraalteksten (vet). Ze worden met zo weinig vrije teksten gecombineerd dat er waarschijnlijk geen tekstdichter aan te pas is gekomen; Bach kan ze zelf hebben gecompileerd, temeer daar alle teksten, inclusief de verwijzingen naar koralen, zijn terug te vinden in een populaire Christliche Bet-Schule (Leipzig, 1668) van de theoloog Johannes Olearius (1611-1684), wiens bijbelcommentaren Bach ook gebruikte. Alleen de titel (en eerste regel) Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit is nergens elders terug te vinden; die zou ook kunnen berusten op een aanwijzing van de overledene zelf.
De Neue Bachausgabe publiceert de cantate - tamelijk willekeurig, maar zoals in het handschrift aangetroffen - als bestaande uit vier delen (I-IV) die, zoals de delen van Bachs recentere cantates, door dikke dubbele maatstrepen van elkaar worden gescheiden. Maar de meeste van deze vier ‘delen' bestaan, overeenkomstig het oude cantatemodel, uit diverse secties, die qua tekst, bezetting, maat en toonsoort van elkaar kunnen verschillen en, slechts gescheiden door een gewone dubbele maatstreep, direct in elkaar overgaan. Ik bespreek daarom twaalf secties (zie onderstaand schema.) Groepering van de secties toont de volgende symmetrische structuur:
Sonatina { koor - 2 aria's - koor - 2 aria's - koor }
Deze structuur maakt duidelijk dat het koor (7) het centrum van de cantate vormt; het is ook de inhoudelijke spil, want behandelt de overgang van de alte Bund, het oudtestamentische verbond tussen het volk Israel en zijn strenge God (bereid u voor op de dood, secties 2-6), naar het nieuwtestamentische verbond van de liefdevolle, vergevingsgezinde God en zijn zoon Jezus Christus met diens volgelingen, ('bereid u voor op een eeuwig leven', secties 8-12). De overgang van een dood die men moet vrezen ('Sterbensangst') naar een dood die men moet verwelkomen ('Todesfreudigkeit') als een onschuldige slaap waaruit wij gewekt zullen worden in het paradijs. Als symbool voor het nieuwe verbond dienen in de laatste secties maar liefst drie à vier koraalmelodieën, als uitingen van de christelijke kerk.
De bezetting van de cantate is sober. Twee blokfluiten, twee viola's da gamba en een continuogroep (orgel, basviool) zorgen voor een gedekte klankkleur, passend bij een intieme rouwplechtigheid. Er zijn vier vocale solopartijen (in wat we nu 'aria's' zouden noemen) en waarschijnlijk heeft het koor uit niet meer dan deze vier zangers bestaan.