Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Bogna Bartosz, alto
Jörg Dürmüller, tenor
Klaus Mertens, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Na Pasen 1725 rondde Bach zijn tweede cantatejaargang, die geheel uit koraalcantates had moeten bestaan, af met negen cantates op tekst van de Leipziger dichteres Christiane Mariane von Ziegler (1695-1760). De tweede daarvan, BWV 108, was bestemd voor de 29e april 1725, de vierde zondag na Pasen, Zondag Cantate.
De titeltekst is ontleend aan de voorgeschreven evangelielezing voor deze zondag, de verzen 5-15 uit het zestiende hoofdstuk van het evangelie van Johannes, waarin deze de uitgebreide afscheidsrede weergeeft die Jezus voordat hij zou worden gekruisigd tot zijn discipelen zou hebben gehouden, maar waarover geen van de andere evangelisten ons informeert. Jezus loopt daarin vooruit op zijn uiteindelijke hemelvaart en motiveert daarbij zijn uitspraak Es ist euch gut, daß ich hingehe met de overweging dat hij nu wel tot God, zijn Vader moet terugkeren opdat die ‘de Trooster' zal sturen, de Heilige Geest, die vervolgens ook inderdaad op Pinksteren verschijnt om Christus' volgelingen tot in der eeuwigheid de weg te wijzen.
De cantate bestaat uit twee delen, elk ingeleid door een bijbelcitaat en gevolgd door een aria. Zoals in vrijwel alle cantates die Bach tussen Pasen en Pinksteren 1725 componeert, is er geen solopartij voor de sopraan; zijn sopraansolist was wellicht met Pasen vertrokken.