Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
J. S. Bach: Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn! (BWV 157) (Koopman)
Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
James Gilchrist, tenor
Klaus Mertens, bass
Toelichting:
Bachs tekstdichter in latere jaren - we kennen maar weinig cantateteksten van hem - Christian Friedrich Henrici alias Picander, schreef de tekst van Cantate 157 voor een herdenkingsdienst op donderdag 6 februari 1727 in Pomßen, twintig kilometer ten zuidoosten van  Leipzig, voor de drie maanden eerder aldaar overleden kamerheer Johann Christoph von Ponickau. Ongetwijfeld schreef Bach er de muziek voor, die hij later, met oppervlakkige aanpassingen, bewerkte tot de cantate voor het feest van Maria Reiniging (Maria Lichtmis) op 2 februari, die ons in een afschrift na Bachs dood is overgeleverd. Aan het libretto hoefde hij daarbij niets te veranderen: Picanders tekst over de doodsaanvaarding van een godvruchtig man past naadloos bij het thema van Maria Lichtmis: wanneer Maria (Lucas 2: 22-32) zich met haar veertig dagen oude zoon Jezus naar de synagoge begeeft om een reinigingsritueel te ondergaan, ontmoet zij daar de oude man Simeon, die daarop verklaart getroost te willen sterven nu hij de beloofde heiland heeft gezien. Dit Mariafeest staat daarom altijd in het teken van de christelijke doodsaanvaarding: in 1725 componeerde Bach voor deze gelegenheid de cantate Mit Fried und Freud ich fahr dahin (BWV 125), en nog geen vier dagen voor Von Ponickau's herdenkingsdienst was BWV 82, Ich habe genung, in première gegaan.
De titeltekst, die Von Ponickau zelf zou hebben uitgekozen, is ontleend aan het oudtestamentische boek Genesis (32: 26), waar hij wordt uitgesproken door aartsvader Jakob, die worstelt met een man in wie hij een engel herkent. In de gangbare interpretatie wordt de betekenis overgedragen op de relatie tussen de christen en Jezus. De tekst is vaak op muziek gezet, o.m. door Schütz in zijn Musicalische Exequien, door Buxtehude (BuxWV 36) en in het dubbelkorige motet BWV Anh. 159, dat lang aan Bachs ‘profunde Onkel' Johann Christoph werd toegeschreven, maar uiteindelijk toch een jeugdwerk van Sebastian bleek te zijn.
In zijn oorspronkelijke versie als rouwmuziek had BWV 157 een bescheiden, kamermuzikale bezetting: geen koor, maar slechts twee vocale solisten, tenor en bas, en geen strijkersensemble maar - buiten het continuo - slechts een traverso, een hobo (d'amore) en een viola d'amore. Na een openingsduet volgen er voor beide zangers een aria en een recitatief; de aria's behandelen het vasthouden van Jezus, maar  de eerste doet dat vanuit de beklemmende situatie die daarom vraagt, terwijl de tweede het zegenrijke vooruitzicht bezingt.
De strijkersbegeleiding van het centrale recitatief (3) voegde Bach waarschijnlijk pas later toe, waarbij hij de viola d‘amore verving door een ‘violetta' (altviool) en de soli in (1) en (4) aan de gewone viool toewees; het slotkoraal was oorspronkelijk waarschijnlijk ook niet vierstemmig.

Terug naar de inhoud