Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Bogna Bartosz, alto
J
ames Gilchrist, tenor
Klaus Mertens, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach schreef Cantate 159 voor de 27e februari 1729, dus in de tijd dat zijn belangstelling voor het componeren van cantates, na drie of vier jaargangen, al begon te verflauwen. De cantate behoort tot het tiental waarvan de tekst te vinden is in een bundel cantateteksten die Picander, de dichtende postbeambte C. F. Henrici, in 1728 publiceerde in de verwachting dat Bach daaraan een volledige jaargang cantates zou ontlenen; dat is blijkbaar niet gebeurd, tenzij van deze jaargang toevallig tachtig procent zou zijn verloren gegaan.
27 februari was in 1729 Zondag Estomihi, de laatste zondag voor de vastentijd ('Carnavalszondag'). Dat is voor het begrip van deze cantate van groot belang. Gedurende de vastentijd was in Leipzig namelijk geen concertante muziek (hoogstens a-cappellamuziek) toegestaan, zodat Bach voor die weken geen cantates hoefde te maken, maar pas weer op Goede Vrijdag een Passion moest uitvoeren, waarvoor hij deze tempus clausum natuurlijk goed kon gebruiken.
Veel commentatoren herinneren zich dan ook dat op Goede Vrijdag 1729 de Matthäus-Passion in première ging, en baseren daarop hun interpretatie van BWV 159, zelfs de gezaghebbende Dürr. We weten helaas inmiddels dat die Matthäus-Passion al twee jaar eerder, in 1727, werd uitgevoerd, maar die uitvoering werd inderdaad wel in 1729, zeven weken na de cantate van vandaag, herhaald.
De relaties tussen de Estomihicantate 159 en de passies, die we vandaag in allerlei verwijzingen naar passiemuziek tegenkomen, moeten we dus niet uit historische nabijheid, maar op inhoudelijke gronden verklaren. Een Estomihicantate (dat waren ook Bachs beroemde Bewerbungskantaten BWV 22 en 23 uit 1723) vormt voor een cantor de laatste gelegenheid om zijn visie op het lijdensevangelie te geven, het is een summiere lijdenspreek.