Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Bach - Cantate BWV 164 - Ihr, die ihr euch von Christo nennet
Soprano Christoph Wegmann (Tölzer Knabenchor)
Alto Paul Esswood
Tenor Kurt Equiluz
Bass Max van Egmond
Tölzer Knabenchor - Gerhard Schmidt-Gaden
Collegium Vocale Gent - Philippe Herreweghe
Leonhardt-Consort - Gustav Leonhardt
Toelichting:
Bach schreef zijn Cantate 164 voor zondag 26 augustus 1725, de dertiende zondag na Trinitatis. Op die dag worden uit het evangelie van Lucas de verzen 23-37 van hoofdstuk 10 gelezen. In voorgaande jaren concentreerden Bachs cantates voor deze zondag zich respectievelijk op het eerste deel van het daarin vervatte ‘dubbelgebod', Du sollt Gott, deinen Herren, lieben (vers 27a, BWV 77, 1723) en het tweede, ‘daaraan gelijk', und deinen Nächsten wie dich selbst (vers 27b, BWV 33, 1724). In 1725 behandelt hij Jezus' antwoord op de vervolgvraag van de Joodse schriftgeleerden 'en wie is dan mijn naaste?', een antwoord in de vorm van de parabel van de barmhartige Samaritaan: twee hooggeplaatste Joden, een priester en een tempeldienaar (Leviet) maken hun handen niet vuil aan een langs hun weg aangetroffen beroofde en mishandelde man, pas een Samaritaan, behorend tot een miskende bevolkingsgroep, grijpt in en verzorgt ‘s mans wonden. De kritiek op de Joodse officials die in deze gelijkenis ligt besloten, wordt in de cantate gericht tot de christenheid, die ihr euch von Christo nennet: waar blijft jullie barmhartigheid!?
Veel commentatoren karakteriseren BWV 164 als ‘intiem', kamermuziek, vanwege het ontbreken van een openingskoor; een vierstemmig koor treedt slechts op in het slotkoraal, en dat koor zou, zo erkennen ook deze commentatoren, wel eens uitsluitend bestaan kunnen hebben uit de vier solisten die de voorafgaande recitatieven en aria's zongen. Er is echter geen bewijs dat Bachs cantatekoor regelmatig groter was dan deze vier concertisten. Pas wie dat beseft kan zien dat de bezetting van deze cantate veeleer gróter is dan de meeste andere: behalve de alleszins gebruikelijke continuogroep, strijkers en twee hobo's spelen er twee traverso's. Opvallend is anderzijds dat die twee hobo's niet concertant optreden, als groep tegenover bijv. strijkers of traverso's, en geen solopartijen spelen maar slechts unisono met de violen worden ingezet in duet (5) en - als versterking van de sopraanpartij - in koraal (6).
Een andere algemene karakteristiek is dat de cantate zich vrijwel voortdurend in mineur afspeelt; pas het slotkoraal staat in een majeur toonsoort. Opmerkelijk is bovendien dat in alle drie de aria's canons, de strengste vorm van imitatie, een belangrijke rol spelen. En geen van die aria's heeft de ‘normale', al dan niet gevarieerde da-capostructuur, A-B-A; de afwijkende structuren zijn achtereenvolgens
                  (1) A-B-A'-B',                  (3) A-B-B         en                  (5) A-B-C-ABC.
Voor het libretto van deze cantate grijpt Bach terug naar de bundel Evangelisches Andachts-Opffer uit 1715 van de Weimarer bibliothecaris en hofpoëet Salomo Franck, waaruit Bach destijds in Weimar veel cantateteksten betrok (maar voorzover wij weten destijds niet voor een dertiende zondag na Trinitatis)

Terug naar de inhoud