Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
J. S. Bach: O heilges Geist- und Wasserbad (BWV 165) (Koopman)
Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Caroline Stam, soprano
Elisabeth von Magnus, alto
Paul Agnew, tenor
Klaus Mertens, bass
Toelichting:
De honderdvijfenzestigste cantate die de oude Bachgesellschaft publiceerde (Bach Gesamt Ausgabe, Band 33, 1887) en die dus bij de opstelling van de Bach Werke Verzeichnis (BWV) in 1950 het nummer 165 kreeg, behandelt de doop, het heilge Geist- und Wasserbad. Ze werd geschreven voor Zondag Trinitatis, ‘Drievuldigheidszondag', een lutherse feestdag op de eerste zondag na Pinksteren, waarop wordt gevierd dat God zich - sinds Pinksteren - in drie gedaanten heeft kenbaar gemaakt: als Vader, Zoon en Heilige Geest. Trinitatis vormt het begin van de tweede helft van het kerkelijk jaar, van waaraf alle zondagen worden geteld. Terwijl in de eerste helft van het kerkelijk jaar de gebeurtenissen uit het leven van Christus worden herdacht, met alle daarbij horende feesten, bezint de feestloze tweede helft zich op allerlei theologische thema's. Voor Bach kreeg Trinitatis een speciale betekenis omdat hij zich in 1723 rond die datum in Leipzig vestigde en op de eerste zondag ná Trinitatis zijn eerste reguliere cantate presenteerde, zodat de jaargangen kerkcantates die hij vanaf dat moment met aanvankelijk ijzeren regelmaat produceerde steeds met de tweede helft van het kerkelijk jaar beginnen. Trinitatis was daarom het eind van zijn kerkelijke productiejaar, en BWV 165 vormde waarschijnlijk het slot van zijn eerste jaargang, uitgevoerd op 4 juni 1724. Maar even waarschijnlijk is dat hij deze cantate reeds te Weimar had gecomponeerd, voor Trinitatis 1715 (16 juni), want volgens dienstrooster werd op die datum een cantate van hem verwacht, en ook heeft hij de tekst, zoals voor vele Weimarer cantates, ontleend aan een bundel cantateteksten, Evangelisches Andachts-Opffer, van de Weimarer hofbibliothecaris en -poëet Salomon Franck (1659-1725).
Francks teksten behoren tot de theologisch diepst reikende en poëtisch hoogst staande teksten die Bach heeft getoonzet, maar voor de componist waren ze niet ideaal: de al wat oudere Franck heeft nog moeite met het ‘moderne' cantatemodel, waardoor zijn teksten aanvankelijk nog nauwelijks recitatieven bevatten en zijn ariateksten vaak ongeschikt blijken voor de da-capovorm; in BWV 165 bijvoorbeeld is de titelzin van aria (1) te kort voor het hoofddeel van een da-capostructuur, in (3) zijn de eerste drie regels slechts een aanroep, terwijl de hoofdzin pas in regel 4 begint, en ook (5) laat geen duidelijke verdelingen toe.
Het thema van de doop ontleent Franck direct aan de voor Trinitatiszondag voorgeschreven evangelielezing (Johannes 3: 1-15), waar Jezus in een gesprek met de Joodse schriftgeleerde Nicodemus uiteenzet dat het eeuwige leven slechts bereikbaar is voor degene die door de doop met water is herboren tot een leven in de geest.
De instrumentale bezetting van BWV 165 is bescheiden: slechts een strijkkwartet, continuo en - als enige blaasinstrument - een fagot, die vrijwel geen eigen noten speelt, maar alleen het continuo verdubbelt. De vocale bezetting is niet bijzonder bescheiden. Er zijn aria's voor sopraan, alt en tenor en twee recitatieven voor de bas; alleen in het slotkoraal treden de zangers gezamenlijk op. Onze hedendaagse uitvoeringspraktijken plegen zo'n cantate zonder openingskoor als een ‘solistencantate' aan te merken, een onderscheid dat Bach niet kende: waar vier zangers aanwezig waren was zijn koor present.
De structuur is symmetrisch: openingsaria en slotkoraal vatten de leer van de doop samen. Daartussenin staan twee recitatief/aria-paren, waarin telkens een basrecitatief gevolgd wordt door een gebed in de vorm van een aria.

Terug naar de inhoud