Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Bernhard Landauer, alto
Christoph Prégardien, tenor
Klaus Mertens, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach componeerde cantate 166 aan het eind van zijn eerste jaar als Thomascantor in Leipzig, voor 7 mei 1724, de vierde zondag na Pasen, die 'Zondag Cantate' wordt genoemd, naar de eerste woorden van de voorgeschreven introïtustekst (Psalm 98: 1), 'Cantate Domino canticum novum', zing voor de Heer een nieuw lied. Maar wie daarom vrolijke muziek verwacht zal worden teleurgesteld. De evangelielezing voor deze zondag, Johannes 16: 5-15, wijst een geheel andere richting. Deze tekst behoort tot de afscheidstoespraken van Jezus tot zijn volgelingen, waarin hij aankondigt te zullen lijden en sterven en wat de discipelen daarna te wachten staat. Jezus verbaast zich dat niemand na zijn aangekondigd vertrek vraagt ‘waar gaat u naartoe?' Bachs onbekende tekstdichter richt deze vraag tot zijn medegelovigen. En het antwoord zal luiden:
- in de eerste helft van de cantate, besloten met koraal (3): ik richt mijn blik op de hemel;
- en in het tweede gedeelte, tot en met slotkoraal (6): en zie af van wereldse geneugten.
Omdat de openingstekst een Jezus-citaat is, begint de cantate niet met een groot openingskoor, maar met een solo van de traditionele Vox Christi, de bas. Het vierstemmig koor - dat waarschijnlijk slechts uit de vier zangers bestond die alle aria's en recitatieven voor hun rekening namen - treedt dus slechts aan voor het slotkoraal (6). Het instrumentaal ensemble omvat behalve strijkers en continuo één hobo.
Hoewel de overheersende sfeer, zoals gezegd, niet opgewekt is maar veeleer ernstig, misschien somber, is er geen enkele reden om, zoals een Angelsaksische commentator (James Leonard), de achtereenvolgende delen te kwalificeren als 'dour, long, slow, dismal, dark & dreary'.