Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
J. S. Bach: Er rufet seinen Schafen mit Namen (BWV 175) (Coin)
Concerto Vocale Leipzig
Ensemble Baroque de Limoges
Christophe Coin
Barbara Schlick, soprano
Andreas Scholl, alto
Christoph Prégardien, tenor
Gotthold Schwarz, bass
Toelichting:
Bach schreef zijn Cantate 175 voor Derde Pinksterdag 1725, dus vrijwel aan het eind van zijn tweede ambtsjaar in Leipzig. Hij was daar immers in 1723 begonnen op de eerste zondag na Trinitatis, d.w.z. de tweede na Pinksteren, met zijn - zelf opgelegde - verplichting wekelijks een nieuwe cantate te componeren. BWV 175 is dus de één na laatste cantate van zijn tweede jaargang, en die had Bach geheel met koraalcantates willen vullen. Dat project moest hij echter met Pasen 1725, na veertig cantates volgens dat model, beëindigen, waarschijnlijk omdat de bewerker van de koraalteksten was komen te overlijden. Bach voltooit dan zijn tweede jaargang o.m. met negen cantates op teksten van Christiane Mariane von Ziegler (1695-1760), waarvan BWV 175 de voorlaatste is. Von Ziegler vestigt zich als vermogende burgemeestersdochter op 27-jarige leeftijd in Leipzig, nadat ze al tweemaal weduwe is geworden en haar kinderen uit beide huwelijken heeft verloren. Ze ontwikkelt zich vervolgens tot een succesvol dichteres. Haar eerstelingen, waarover Bach in 1725 blijkbaar al kon beschikken, publiceert ze zelf in 1728. Daaruit blijken opmerkelijke verschillen met de teksten die Bach op muziek heeft gezet; die verschillen zouden kunnen worden toegeschreven aan latere retouches van de dichteres zelf, maar hun gebrekkige poëtische kwaliteit maakt waarschijnlijker dat ze zijn aangebracht door Bach of - nog waarschijnlijker - door de theologische autoriteit die Bachs cantateteksten moest goedkeuren. Zie onderaan voor enkele voorbeelden van deze nogal onbarmhartige ingrepen.
Met Pinksteren viert de christenheid dat - vijftig dagen (Pentecôte) na Pasen - de Heilige Geest vaardig werd over de discipelen, nadat Jezus hen met Hemelvaart definitief had verlaten. Het verhaal daarover staat niet in één van de vier evangeliën (maar in het latere bijbelboek Handelingen van de Apostelen), kan daarom niet verschijnen in de voorgeschreven evangelielezing voor enige zondag en dus ook geen onderwerp zijn van een cantate die gebaseerd moet zijn op die evangelielezing. Op Derde Pinksterdag wordt Johannes 10: 1-10 gelezen, de parabel waarin Jezus zichzelf voorstelt als een goede herder die zijn schapen bij name kent, zijn leven voor hen over heeft en aan wie de kudde - de gemeente - gehoorzaamt omdat ze zijn stem herkent.
De cantate valt  uiteen in twee gedeelten, die allebei beginnen met een evangeliecitaat: de delen 1-4 kiezen het perspectief van degenen die Jezus zoeken: hun herder kent en leidt hen (1), zij hunkeren naar hem (2), zoeken hem wanhopig (3) en zijn gerustgesteld als ze zijn stem herkennen (4). Het tweede gedeelte, beginnend met het zesde vers uit de evangelielezing, 'Maar zij begrepen het niet' (5), richt zich tot degenen die nog niet luisteren (6).
Waarschijnlijk omdat cantate 175 slechts voor het slotkoraal (7) vier stemmen (‘koor') vergt, wordt ze weinig uitgevoerd. Ze is echter op zijn minst opmerkelijk wegens haar instrumentatie. Het normale zwaartepunt van het ‘orkest', violen en altviolen, treden hier slechts op in recitatief (5) en het slotkoraal. De drie aria's krijgen de ongebruikelijke begeleiding van achtereenvolgens drie blokfluiten, een violoncello piccolo en twee trompetten.

Terug naar de inhoud