Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Gecomponeerd voor zondag 1 oktober 1724, in dat jaar de 17e zondag na Trinitatis, behoort BWV 114 tot Bachs tweede Leipziger jaargang cantates, een jaargang waarvan iedere cantate gebaseerd zou zijn op één van de liederen uit de kerkelijke gezangenbundels: koraalcantates. Met zijn - anonieme - librettist sprak Bach af dat de teksten van het eerste en laatste koraalcouplet onveranderd zouden worden gebruikt voor een openingskoor en een vierstemmig slotkoraal, terwijl hij de tussenliggende coupletten, afhankelijk van hun aantal, gecomprimeerd of geëxpandeerd zou omdichten tot aria- en recitatiefteksten, daarbij zo mogelijk verwijzingen inbouwend naar de voorgeschreven evangelielezing van de dag.
De zevendelige Cantate 114 is zodoende gebaseerd op de zes coupletten van het koraal Ach, lieben Christen, seid getrost van Johann Gigas, uit 1561. Melodie en ongewijzigde teksten van de coupletten 1, 3 en 6 klinken in de cantatedelen (1), (4) en (7). De drie overige 'binnencoupletten' zijn, één op één geparafraseerd voor de cantatedelen (2), (5) en (6); de tekst van recitatief (3) verwijst naar de evangelietekst.
Gigas' lied placht te worden gezongen op de nog weer oudere, uit 1524 daterende melodie van Wo Gott der Herr nicht bei uns hält (Justus Jonas), een koraal dat Bach al negen weken eerder (8e zondag na Trinitatis) had gebruikt voor een andere koraalcantate, BWV 178. De tekst van het lied, dat meestal als boete- en/of troostlied werd gezongen, heeft geen duidelijke relatie met het evangelie van de dag. Dat is Lucas 14: 1-11, een passage waarin Jezus het gebod tot sabbatsrust relativeert door een 'waterzuchtige' (lijder aan oedeem) te genezen, d.w.z. arbeid te verrichten; hij doet een oproep tot deemoed en bescheidenheid: 'Wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden'. Het libretto maakt in deel (3) de waterzuchtige tot hoofdpersoon door zijn ziekte te beschouwen als een gevolg van zonden, waaruit verlossing mogelijk is door Jezus.
De instrumentale basisbezetting (twee hobo's, twee violen, altviool en continuo) wordt in de hoekdelen uitgebreid met een hoorn die de sopraan versterkt; een traverso speelt alleen in aria (2).