David Chin, conductor (www.davidchinmusic.com)
Alexander Lee, concert master
Vilma Perkiömäki, violin
Alexander Trygstad, viola
Benjamin Fried, cello
Michael Franz, double bass
Emlyn Johnson, flute
Alina Jeon, oboe d'amore
Carly Gordon, oboe d'amore
Erin Lesing, oboe
Emily Hart, oboe
Wendy Yuen, organ
Ashley Hibbard, mezzo-soprano
Pablo Bustos, tenor
Benjamin Curtis, baritone
Recorded on September 21, 2013 at Reformation Lutheran Church
Rochester, New York by Carl Pultz
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bachs cantate 117 behoort tot het tiental cantates waarmee Bach zijn gedurende het seizoen 1724/'25 gecomponeerde reeks koraalcantates in latere jaren tot een volledige jaargang heeft pogen aan te vullen nadat zijn project, vermoedelijk door het overlijden van zijn tekstdichter, een voortijdig einde had gevonden. Door het ontbreken van een voorpagina van de partituur weten we helaas niet voor welke van de nog openstaande zondagen in die jaargang de cantate is bestemd en zelfs niet in welk jaar ze werd gecomponeerd; ergens tussen 1728 en 1731. De tekst heeft trouwens een vrij algemeen, lofprijzend karakter, hij bevat geen verwijzingen naar een specifieke, voor enige zondag voorgeschreven evangelielezing, en het er aan ten grondslag liggende kerklied heeft ook geen typische liturgische bestemming. De cantate zou dus voor een willekeurige feestelijke gelegenheid, een dank- of zelfs huwelijksdienst geschreven kunnen zijn.
BWV 117 is gebaseerd op het koraal Sei Lob und Ehr dem höchsten Gut, dat in 1673 werd geschreven door de Frankfurter jurist Johann Jakob Schütz (1640-1690), een aanvankelijk vroom lutheraan doch gaandeweg steeds radicaler piëtist, die uiteindelijk als sectariër de lutherse kerk verliet en zelfs zijn advocatenpraktijk opgaf omdat hij meende daarmee 'vuile handen' te maken. Het lied werd destijds in Leipzig gezongen op de voorreformatorische melodie van Es ist das Heil uns kommen her, het gezang van Paul Speratus uit het eerste lutherse liedboekje van 1523.
Bachs latere toevoegingen aan zijn onvoltooid gebleven reeks koraalcantates missen een specifiek element van dat genre: de herdichtingen van de ‘binnencoupletten' tot recitatief- en ariateksten. Zoals bekend handhaafde Bachs waarschijnlijk voorjaar 1725 overleden tekstdichter altijd alleen het eerste en laatste couplet ongewijzigd voor een openings- en slotkoor. In de latere jaren beschikte Bach dus slechts over de in zijn gezangboeken afgedrukte, metrische en berijmde liedteksten; composities die louter op zulke strofische teksten waren gebaseerd (per omnes versus) werden in Bachs jeugd (ook door hemzelf, zie BWV 4) nog wel gemaakt, voordat aria's en recitatieven in de kerkmuziek waren geïntroduceerd. Voor een moderne koraalcantate van het door Bach zelf geschapen type is de ijzeren regelmaat van metrische en strofische liedtekst een ernstige handicap. Het lied Sei Lob und Ehr etc. heeft maar liefst negen coupletten, met het rijmschema ababccd en resp. 4-3-4-3-4-4-3 versvoeten per regel; geen van die coupletten heeft het karakter van een contemplatief rustpunt zoals een da-capoaria dat vormt, en er is door de negen coupletten heen ook geen duidelijke sfeerontwikkeling. Monotonie ligt op de loer, maar Bach schrijft een uiterst aantrekkelijke cantate. Met name maakt hij het zich tot voordeel dat elke strofe van Schütz' lied - als een litanie - eindigt met dezelfde regel Gebt unserm Gott die Ehre; deze terugkerende regel wordt een structurerend element in de cantate doordat Bach hem vrijwel steeds zo toonzet dat hij afwijkt van de voorgaande zes regels.
Met buiten strijkers en continuo twee traverso's en twee hobo's (d'amore) heeft BWV 117 een uitgebreide, feestelijke bezetting, maar geen hemelse feestelijkheid (met trompetten en pauken), doch aardse. Er is geen solorol voor de sopraan, waarschijnlijk niet om principiële maar om praktische redenen: ontbreken van een gekwalificeerde concertist. Doordat het vierde deel een vierstemmig koraal is, lijkt de cantate tweedelig, bestemd tot uitvoering vóór en na de preek. Door de herhaling van het openingskoor aan het slot maakt de cantate een symmetrisch indruk, met een stralende omlijsting. Ondanks zijn negen delen en uitgebreide slotkoor duurt BWV 117 toch niet langer dan een normale cantate, vooral doordat de aria's kort zijn aangezien de teksten geen da capo, d.w.z. terugkeer naar de beginregel(s), toelaten.