Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Michael Chance, alto
Paul Agnew, tenor
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Cantate 134 werd voor het eerst uitgevoerd in 1724, tegen het einde van Bachs eerste jaar als Thomascantor te Leipzig, en wel op Derde Paasdag ('Paasdinsdag', 17 april 1724), een feestdag op de toenmalige lutherse liturgische kalender. Bach heeft dan net op Goede Vrijdag de eerste versie van zijn Johannes-Passion uitgevoerd; dat verklaart waarom hij voor zijn cantateverplichtingen op de drie aansluitende paasdagen arbeidsbesparende oplossingen heeft gezocht. Op Eerste Paasdag voert hij zijn nog uit Mühlhausen (1707/'08) stammende Christ lag in Todesbanden (BWV 4) uit en de cantate Der Himmel lacht! Die Erde jubilieret (BWV 31, Weimar, 1715), op de twee volgende dagen klinken resp. BWV 66 en 134, een cantatepaar dat als een tweeling door het leven is gegaan. Het zijn bewerkingen (parodieën) van twee wereldlijke feestcantates (BWV 66a en 134a), die Bach drie weken na elkaar in Köthen had gecomponeerd, resp. voor de verjaardag van zijn werkgever, Leopold von Anhalt-Köthen (10 december 1718) en voor het daaraanvolgende Nieuwjaar 1719, op teksten van Christian Friedrich Hunold (1681-1721). Voor Pasen 1724 onderwerpt hij beide cantates aan een ongebruikelijk oppervlakkige revisie: hij gebruikt zijn bestaande directiepartituur en orkestpartijen en vraagt zijn vertrouwde student-kopiïsten Kuhnau en Meißner om de Köthener zangpartijen zonder hun teksten te kopiëren en schrijft er zelf, met minimale correcties, de tekst onder die zijn onbekende tekstdichter hem, op zijn verzoek metrisch identiek, heeft aangeleverd. Dat Bach zelfs de noten van de lange recitatieven ongewijzigd overneemt is opvallend: bij zijn parodiëren van bestaande muziek componeert hij recitatieven in het algemeen nieuw wegens hun sterke tekstgebondenheid. Pas wanneer Bach dit tweetal cantates met Pasen 1731 weer wil uitvoeren, stoort ook hem blijkbaar de gemakzuchtige parodie en schrijft hij nieuwe noten bij de teksten van 1724. En van BWV 134 schrijft hij uiteindelijk voor Derde Paasdag 1735 nog weer een geheel nieuwe, in details verder verbeterde partituur. Die wordt in onze hedendaagse uitvoeringen gevolgd.
De oorspronkelijke aan BWV 134 ten grondslag liggende achtdelige Köthener Nieuwjaarscantate van 1719 (Serenata Die Zeit, die Tag und Jahre macht, BWV 134a) had de vorm van een Dramma per Musica, een naar de opera neigend kamermuzikaal genre waarin solisten allegorische personages voorstellen; in dit geval een tevreden het verleden bezingende tenor (die Zeit) en een even hoopvol naar de toekomst blikkende alt (die göttliche Vorsehung, de goddelijke voorzienigheid). Voor de paascantate BWV 134 moet Bachs tekstdichter de twee solisten handhaven, maar hij benoemt hun rollen niet; je zou de tenor kunnen beschouwen als een wat afstandelijke berichtgever ('evangelist') en de alt als een meer emotioneel betrokken gelovige. Veel dramatische interactie en verschil van gevoelen is er in elk geval niet, in de wereldlijke BWV 134a, noch in de kerkelijke versie BWV 134.
De parodie BWV 134 laat de delen 5 en 6 van BWV 134a buiten beschouwing. Zo ontstaat een zesdelige cantate, bestaande uit drie lange, alleen door continuo begeleide recitatieven, waaraan steeds beide solisten deelnemen, en daartussenin een aria voor de tenor, een duet voor beide concertisten en een slotkoor, waarin alt en tenor ook weer een hoofdrol spelen, daarmee illustrerend dat het 'koor' enkelvoudig bezet zal zijn geweest, een kwartet kortom. Er is dus geen openingskoor en ook heeft Bach geen slotkoraal toegevoegd, wat hij een dag eerder in BWV 66 wel deed. De instrumentale bezetting vraagt om twee hobo's naast het strijkersensemble en het continuo.
Bachs librettist heeft binnen het hem voorgeschreven stramien geen ruimte gevonden voor enige theologische diepgang. Zelfs verwijzingen naar het toch zo beeldende evangelieverhaal voor Derde Paasdag, de verschijning van de verrezen Christus aan zijn discipelen (Lucas 24: 36-47) ontbreken. Hij beperkt zich tot algemene teksten die de lof- en dankaffecten van de muziek kunnen ondersteunen.
Een kleine tekstvergelijking leert hoe gering destijds de afstand was tussen het sacrale en het profane domein: de laatste twee regels van aria (2) zijn identiek.