Handel: Chandos Anthem no. 9, "O Praise the Lord". The Sixteen, Christophers
Oefennummers. | ||
Bladmuziek: | ||
Toelichting Chandos Anthems
Händel maakte 1n 1717 kennis met James Brydges (1673-1744), Earl of Carnarvon, de gepensioneerde en gefortuneerde ‘Paymaster forthe Forces’. Händel kwam bij hem in dienst als residentiecomponist (huiscomponist) in zijn nieuwe woonst in Cannons Park, Edgware, ten noordwesten van Londen. Brydges hield er een ensemble van zangers en instrumentalisten op na, bekend als het ‘Cannons Concert’. Daartoe behoorde onder meer Nicola Haym (1678-1729), cellist, componist en naderhand een van Händels belangrijkste librettisten. Tussen 1694 en 1700 had hij als cellist onder Corelli gespeeld in het orkest van kardinaal Ottoboni. De muzikale leiding van Brydges’ ensemble was in handen van de componist John Christopher Pepusch (16676-1752), die later vooral beroemd werd met The Beggar’s Opera (1728). Brydges was een geregelde gast aan het koninklijke hof, maar vermeed zoals Händel nauwe contacten met een van de partijen tijdens de jaren van het familiale conflict. Händel componeerde voor Brydges een Te Deum (HWV 281), een Jubilate (HWV 246) en begon aan een reeks anthems (HWV 246-256a), die bekend werden als de Chandos anthems (Brydges werd echter pas in 1719 ‘Duke of Chandos’). Deze anthems werden wellicht uitgevoerd tijdens liturgische diensten in de parochiekerk St. Lawrence die Brydges in Whitchurch in 1714 had laten bouwen. Een set van acht klavecimbelsuites (HWV 426-433), gepubliceerd in 1720, dateren wellicht uit de periode in Cannons.
Händel voltooide in 1718 de reeks ‘Chandos anthems’ (11 stuks) en componeerde zijn eerste dramatische werk in het Engels: ‘a little opera’, Acis and Galatea (HWV 49a), gevolgd door een tweede, Haman and Mordecai (HWV 50a), een masque, de eerste versie van het latere oratorium Esther, naar de tragedie van Jean Racine. Beide werken werden wellicht uitgevoerd in Cannons. In de loop van dit jaar verlieten zowel Haym als Händel Cannons. Brydges muzikale rage zou eindigen in 1721, ten gevolge van zware financiële verliezen bij investeringen in de overzeese handel. Voor de ‘Chandos anthems’ ontleende Händel grotendeels aan de muziek die hij had gecomponeerd voor de Royal Chapel, waarbij hij de bezetting reduceerde tot hoofdzakelijk solisten, aangezien Brydges slechts beschikte over een beperkt ensemble. Dit stelde hem anderzijds in staat uitgebreider delen voor solisten te componeren. Uit de anthems (of onderdelen ervan) die niet gebaseerd waren op vroegere werken, zou hij later putten voor de muziek voor de Chapel Royal.
De ‘Chandos anthems’ werden vermoedelijk in deze volgorde gecomponeerd:
- As pants the hart (HWV 251b),
- O sing unto the Lord (HWV 249b),
- My song shall be away (HWV 252),
- Let God arise (HWV 256a),
- Have mercy upon me (HWV 248),
- O be joyful in the Lord (Jubilate) (HWV 246),
- In the Lord put I my trust (HWV 247),
- I will magnify thee (HWV 250c),
- ‘Cannons’ Te Deum (HWV 281),
- O praise the Lord with one consent (HWV 254)
- The Lord is my light (HWV 255).
De tijd bij Cannons wordt beschouwd als een tijd om te experimenteren en een van de "meest vruchtbare tijdperken van zijn leven". Later herwerkte hij veel van de werken die daar werden gemaakt of verwerkte ze in andere werken.