Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Oefennummers.
16 Motetten
Bladmuziek:
Johann Heinrich Rolle

Zijn leven
Johann Heinrich Rolle werd op 23 december 1716 in Quedlingburg geboren uit een muzikantenfamilie, als jongste zoon van cantor Christian Friedrich en diens vrouw Anna Sophia. Zijn opa was stadspijper in Halle. In 1721 werd zijn vader als cantor en Musikdirektor naar Magdeburg beroepen. Hij zorgde voor de muzikale opvoeding van zijn zoon, Rolle junior was namelijk al vroeg als componist en vanaf 1734 ook als organist werkzaam aan de Petrikerk in Magdeburg. Vanaf 1737 studeerde Rolle rechten, in de tijd dat Johann Sebastian Bach Thomascantor was. Of hij daar met Bach of met het Collegium Musicum contact heeft gehad, of zelfs bij cantate-uitvoeringen aanwezig is geweest, kan men slechts vermoeden maar niet met zekerheid zeggen. Na zijn rechtenstudie ging hij naar Berlijn om als rechter werkzaam te zijn. Op advies van een voor ons onbekende vriend en mecenas trad Rolle in 1741 als violist en altviolist toe tot de Berlijnse Hofkapel van Friedrich II, waar hij zes jaar verbleef. Het als musicus mogen werken in een van de belangrijkste en beste ensembles van die tijd bevestigt het talent van Johann Heinrich. De omgang met Carl Philipp Emmanuel Bach, de gebroeders Benda en Carl Heinrich Graun had ongetwijfeld invloed op Rolles muzikale ontwikkeling.
In 1746 kreeg Rolle een baan als stadsorganist aan de, naast de Dom, belangrijkste kerk van Magdeburg, de St. Johanniskirche. In deze kerk stond een Arp-Schnittger-orgel met 62 registers en met drie manualen. Naast zijn werkzaamheden als organist behoorde tot zijn verplichtingen de medewerking aan de zondagse gefigureerde kerkmuziek.
In deze periode ontstonden veel van zijn cantates en ook deze Matthäus Passion (1748), die door zijn vader is uitgevoerd. In augustus 1751 stierf deze. Johann Heinrich werd daarop een van de drie gegadigden voor de functie van cantor, de baan van zijn vader. De sollicitatieprocedure eindigde voor hem succesvol en op 4 maart 1752 werd Johann Heinrich benoemd tot Musikdirektor von Magdeburg en tot cantor van het stedelijk gymnasium. Vanwege deze nieuwe taken legde hij zijn functie als organist neer. De muzikale diensten aan de Dom van Magdeburg behoorden niet tot zijn verplichtingen.
Op 18 mei 1757 trouwde Rolle met Rahel Christiana Jacobi, de dochter van een Hamburgse koopman. Uit dit huwelijk kwamen vier kinderen voort. In 1767 dong Rolle, samen met Carl Philipp Emmanuel Bach, naar de functie van Hamburger Musikdirektor, nadat deze baan door de dood van Telemann was vrijgekomen. Rolle kreeg deze prestigieuze baan niet, bij de jurering was met slechts één stem verschil de keuze gevallen op C.Ph.E. Bach.
Rolle stierf, na twee beroertes, op 29 december 1785. Hij werd als componist van “voortreffelijke werken” geroemd en bestempeld als een “vroegtijdig genie”.
De grote hoeveelheid cantates en de meer dan 70 motetten zijn alle geschreven vóór het jaar 1760. Helaas is het nagenoeg onmogelijk om zijn composities van een exacte datum te voorzien.
In het begin van de jaren ’60 van de achttiende eeuw ontstonden zes klavecimbelconcerten, die hij zelf met groot succes uitvoerde. Tijdens de zevenjarige oorlog was Magdeburg buiten schot gebleven. Het Pruisische hof met zijn voortreffelijke kapel werd een plaats van `thuiskomst’ voor het leger. In deze tijd zette Rolle openbare concerten op, waarbij de gegoede burgerij en de adel het publiek vormde. Tussen 1764 en zijn dood in 1785 organiseerde hij jaarlijks 12 tot 16 concerten in de maanden november tot april.
Tijdens deze concerten werden ook Rolles Musikalische Dramen (kortere, dramatische opera’s) concertant uitgevoerd, dus zonder enscenering. De teksten in deze Dramen werden vooral uit het Oude Testament gehaald en hadden titels als `De dood van Abel’ of `Het offer van Isaak’. Hij schreef er in totaal 17. Aan deze Musikalische Dramen had hij grotendeels zijn reputatie als voortreffelijk componist te danken.
PASSION
Sinds de Middeleeuwen zijn er berichten overgeleverd dat in de passietijd het gebeuren rond het lijden en sterven van Jezus Christus door meerdere priesters gezongen werd. Na de Reformatie werd binnen de protestantse liturgie Goede Vrijdag hèt centrale moment van zulke uitvoeringen. In de Barok ontwikkelde zich de oratorische passie waarbij, naast de teksten uit de verschillende evangelies, dichterlijke teksten toegevoegd werden. De passies van Johann Sebastian Bach vormen een typisch voorbeeld deze oratorische passies. Men moet deze passies overigens onderscheiden van het passieoratorium, dat in de tijd van het piëtisme ontstond. Voor dit type was niet langer de bijbelse tekst de basis, maar de vrije gedichten rondom het lijden van Christus.
Johann Heinrich Rolle heeft het passiegebeuren in totaal acht keer getoonzet: bekend zijn vier oratorische passies naar de evangelisten, waarvan er twee zijn overgeleverd, en vier passieoratoria. Zijn Matthäus-Passion werd voor de passietijd van het jaar 1748 gecomponeerd. De titel van het Magdeburger handschrift luidt: `Passionsmusik / von / Rolle’. Op een later tijdstip werden links van zijn naam de voornamen `(Joh)[hann] (Hein)[rich]’ toegevoegd. Het werk is van een datum voorzien: 26 februari 1748, en onder aan het manuscript staat geschreven `SOLI DEO GLORIA’.
Of het bij dit manuscript om het origineel gaat, is twijfelachtig. Eerder wordt aangenomen dat het het werk was van een kopiist, een goede bekende van Rolle, die op 26 februari 1748 klaar was met overschrijven.
Aangenomen wordt dat Rolle enkele maanden daarvoor met het schrijven begonnen was.
Anders dan in Leipzig, Dresden of Hamburg, waar jaarlijks nieuwe werken gevraagd werden voor de passietijd,
was het in Magdeburg gebruikelijk dat een passiecompositie vier jaar lang gebruikt werd en onveranderd uitgevoerd behoorde te worden. Hij werd dus drie keer herhaald.
Rolle heeft als basis voor zijn tekst gekozen voor de vertaling van het Matthäus Evangelie door Martin Luther. De tekst begint met hoofdstuk 26 vers 30, en eindigt met het slot van hoofdstuk 27.
Wie de bijbehorende vrije teksten en de enkele koraalstrofen heeft geschreven, is onbekend.

Tekst: Klaus Winkler
Terug naar de inhoud