Miserere in C minor ZWV 57- Jan Dismas Zelenka
Sächsische Landesbibliothek - Staats- und Universitätsbibliothek, Dresden,
Miserere I (Adagio)
Miserere II (Andante ma non troppo)
Gloria Patri I (Larghetto ma non troppo)
Gloria Patri II (Largo)
Sicut erat (Andante ma non troppo)
Miserere III (Adagio)
UNT Collegium Singers and UNT Baroque Orchestra
soloist: Angela Bou Kheir,
soprano • Chuong Vu, principal
Richard Sparks, conductor
Oefennummers. | ||
Bladmuziek: | ||
Miserere in C minor ZWV 57 |
Toelichting Miserer ZWV 57
Het Miserere in C minor ZWV 57 is een van de late werken
van de Boheemse componist Jan Dismas Zelenka.
Volgens een vermelding in de partituur werd het voltooid op 12 maart
1738 en neemt het dus chronologisch zijn plaats in tussen de Missa Sanctissimae
Trinitatis (1736) en de Missa votiva (1739).
Het was het enige late werk van Zelenka dat na zijn dood in de Hofkirche
in Dresden werd nogmaals werd uitgevoerd..
"Zelenka's
artistieke persoonlijkheid, zijn biografie en zijn compositiestijl zijn
volkomen onderscheidend. Zijn stijl is zeer experimenteel. Was Zelenka echt een
van de grootste componisten van de 18e eeuw, of slechts een van de meest
interessante? Ik denk dat hij nog steeds verschillende verrassingen heeft. voor ons." (Schweizerische Musikzeitung)
Jan Dismas Zelenka (1679 - 1745)
Over zijn leven is weinig bekend. Vast staat dat hij Johann Sebastian Bach en zonen persoonlijk heeft gekend en dat Bach hem tot de belangrijkste componisten van zijn tijd rekende. Aan het begin van de twintigste eeuw was zijn werk vrijwel geheel in de vergetelheid geraakt. Pas sinds de jaren zeventig wordt zijn werk weer meer en meer uitgevoerd.
Zelenka ontving zijn eerste muzieklessen waarschijnlijk van zijn vader, de cantor en organist van Louňovice pod Blaníkem, nabij Praag. Hij bezocht daarna zeer waarschijnlijk het Jezuïetencollege Collegium Clementinum te Praag, waaraan hij in de periode 1704-1723 ook enkele composities leverde. In 1709 was hij als musicus verbonden aan de huishouding van de keizerlijke stadhouder Johann Hubert Ritter von Hartig. In 1710-1711 verhuisde hij naar Dresden, waar hij als bassist in de hofkapel van August de Sterke werd aangenomen. Dit orkest, waaraan Zelenka voor de rest van zijn leven verbonden bleef, groeide gaandeweg uit tot een van de beste orkesten van Europa.
De jaren 1716-19 stonden voor Zelenka in het teken van studie en verdieping. Veel blijft over deze periode onduidelijk. Zelenka maakte studiereizen naar Wenen en naar Italië. Hij bezocht in deze jaren Venetië, waarvoor in 1715 in de hofkas geld vrijgemaakt werd. En was enige tijd leerling van de componist Antonio Lotti. Ook Alessandro Scarlatti zou hem les gegeven hebben. In elk geval verbleef hij vanaf 1716 met grote regelmaat in Wenen, waar hij in contrapunt les kreeg van de in zijn tijd vermaarde keizerlijke kapelmeester Johann Joseph Fux. In Wenen gaf Zelenka zelf ook les in contrapunt aan Johann Joachim Quantz.
Terug in Dresden nam Zelenka vanaf 1719 - samen met kapelmeester Johann David Heinichen - de taak op zich de composities te verzorgen voor de nieuw gebouwde hofkerk van Augustus de Sterke, die katholiek was geworden om de troon van Polen te kunnen verwerven. Vanaf 1720 groeide Dresden onder hun handen uit tot het centrum van katholieke kerkmuziek in de Duitstalige landen. Zelenka's belangrijkste composities uit deze jaren zijn de 27 Responsoria pro Hebdomada Sancta (ZWV 55) en zijn tegenwoordig bekendste werk, de zes triosonates (ZWV 181). Van deze vooruitstrevende kamermuziek is de structurele en thematische complexiteit in deze periode alleen te vergelijken met het werk van Johann Sebastian Bach.
In 1721-22 bezocht Zelenka Praag. In 1723 ontving hij van het Collegium Clementinum de opdracht om een Melodrama de Sancto Wenceslao (ZWV 175) te componeren ter gelegenheid van de kroning van keizer Karel VI tot koning van Bohemen. De uitvoering in september 1723 in het bijzijn van het keizerlijke echtpaar werd voor Zelenka een artistieke triomf. Misschien ook in samenhang met de kroningsfeesten ontstonden in 1723 een aantal orkestwerken (ZWV 186-189).
In 1726 begon Zelenka een lijst op te stellen van zijn composities. Ondanks zijn grote inzet voor de Dresdense hofkapel in deze jaren (hij nam veelvuldig de plaats in van de ziekelijke kapelmeester Heinichen) behield hij het magere salaris van een gewoon orkestlid. Toen Heinichen in 1729 stierf, nam Zelenka al diens verantwoordelijkheden op zich. Het is uit enkele petities aan zijn werkgever duidelijk dat de componist vergeefs verwachtte dat hij Heinichen zou opvolgen. Waarschijnlijk omdat hij de modieuze nieuwe opera in zijn stad wilde bevorderen, benoemde de Dresdense Saksische keurvorst en Poolse koning in 1733 niet de traditionele Zelenka, maar de jongere aanstormende operacomponist Johann Adolf Hasse tot kapelmeester. In plaats daarvan ontving de oudere componist enkele jaren later de benoeming van hofkomponist en in 1735 van „Kirchen-Compositeur“ en daarmee een verhoging van zijn salaris.
Vanaf 1733 liep de compositorische activiteit van Zelenka snel terug. Zijn gezondheid liet vanaf 1735 waarschijnlijk steeds meer te wensen over. Er zijn aanwijzingen dat hij betrokken raakte in een slepende rechtszaak. Desondanks ontstonden in deze jaren zijn belangrijkste werken: vijf missen, waaronder de drie zogenaamde Missae Ultimae (1740-1741).
Hij stierf in 1745, ongehuwd, enkele dagen voor Kerstmis. Er is geen enkel schilderij of afbeelding van hem bekend. Ook over zijn persoon is vrijwel niets bekend.
bron:wikipedia