Missa Brevis- Zoltán Kodály
Kinga JASKOWSKA - sopran/soprano
Justyna JEDYNAK-OBŁOZA - sopran/soprano
Ewelina SIEDLECKA-KOSIŃSKA - sopran/soprano
Jadwiga BARTNIK - alt/alto
Adam SŁAWIŃSKI - tenor
Krzysztof CHALIMONIUK - baryton/baritone
Jakub PANKOWIAK - organy/organ
Bartosz MICHAŁOWSKI - dyrygent/conductor
CHÓR FILHARMONII NARODOWEJ - LAUREAT GRAMMY
WARSAW PHILHARMONIC CHOIR - GRAMMY WINNER
koncert zarejestrowano 19 lutego 2017 w sali koncertowej Filharmonii Narodowej
recorded at Warsaw Philharmonic Concert Hall, February 19, 2017
Oefennummers. | ||
In tegenstelling tot zijn landgenoot Bela Bartók, die
naar de VS emigreerde, bleef Kodály tijdens de nazi-bezetting in
Hongarije. Na de oorlog werd hij een van
de leidende figuren in de ontwikkeling van het muziekonderwijs in Europa. Net als bij een aantal componisten uit het
begin van de 20e eeuw, is veel van zijn muziek gebaseerd op nationale
volksliederen en dansen. Naast de Missa
Brevis produceerde Kodály twee andere grote koorwerken, Psalmus Hungaricus
(1923) en het Te Deum (1936), evenals talrijke deelliederen.
Begin 1945
overwonnen de troepen van het Rode Leger eindelijk de Duitse troepen die de
stad Boedapest hadden bezet. De
overlevende burgerbevolking kwam tevoorschijn van waar ze tijdens de zeven
weken van non-stop bombardementen hadden schuilgehouden, en ontdekte dat grote
delen van de stad verwoest waren. Kodály
werd meegesleurd in dit bloedbad en zocht zijn toevlucht in de kelder van het
operagebouw van Boedapest, waar, enigszins onwaarschijnlijk, de Missa Brevis
werd gecomponeerd. Het was geen geheel
nieuw stuk, maar een bewerking van de puur instrumentale orgelmis van de
componist uit 1942. Het werd voor het eerst opgevoerd in de garderobe van het
Opera House en beleefde later zijn officiële première tijdens het Three Choirs
Festival in Worcester in 1948.
De vaste delen van
de mis - Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Benedictus en Agnus Dei - worden
omlijst door twee korte delen voor solo-orgel: Introitus en Ite, Missa
Est. Het onderscheidende karakter van
het werk komt grotendeels voort uit Kodály's modale harmonie en op
volksliederen geïnspireerde melodieën, gekoppeld aan een lyrische romantiek.
Het Introïtus
vestigt onmiddellijk de d-mineurtonaliteit van het werk met een geleidelijk
intensiverende reeks akkoorden, waarna een eenvoudig maar belangrijk melodisch
idee naar voren komt. Het Kyrie-eleison
bestaat uit dit motief in tweedelige imitatie over een drone-achtig pedaal.
Het Christe Eleison is vooral gedenkwaardig vanwege zijn beklijvende
akkoordenschema voor een trio van hoge sopranen, ondersteund door de andere
delen.
Fanfare-achtige
figuren kenmerken de energieke buitenste delen van het vrolijke Gloria, terwijl
de langzame centrale passage die begint bij 'Qui tollis peccata mundi' een
verlangende, lyrische melodie introduceert.
Het deel bereikt een jubelend hoogtepunt met het afsluitende 'Amen'.
De 'Et incarnatus
est' en 'Crucifixus' vormen het centrum van het Credo en bevatten enkele van
Kodaly's meest emotioneel intense muziek.
Het uitbundige ‘Et resurrexit’ dat daarop volgt, spiegelt de tekst met
een energiek oplopende figuur.
Voor het Sanctus
maakt een korte orgelinleiding de weg vrij voor een aaneenschakeling van
verstilde frasen uit de hogere stemmen van het koor, met als hoogtepunt de
feestelijke fanfares van de ‘Hosanna’.
De zacht golvende Benedictus leidt uiteindelijk naar een uitgebreide
versie van de 'Hosanna'.
In het Agnus Dei
duikt de melodie van ‘Qui tollis peccata mundi’ in het Gloria weer op. Na een jubelende climax is het laatste
uitgebreide 'Dona nobis pacem' een herwerking van de hele Kyrie-gedeelte,
waarmee de mis de cirkel rond maakt. Het
werk wordt afgesloten met de Ite, Missa Est voor orgel solo, een
triomfantelijke affirmatie gebaseerd op thema's uit het Credo.
Later heeft Kodály de orgelsolo "Ïte, Missa Est" bewerkt voor koor. Dit koorgedeelte is als oefenpartij te vinden na het Agnus Dei.