Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Kantate  BWV 127 "Herr Jesu Christ, wahr' Mensch und Gott"
Johann Sebastian Bach (1685-1750)
Choir: Collegium Vocale Gent
Conductor: Philippe Herreweghe  -
Soloists: Dorothee Mields (soprano), Jan Kobow (tenor), Peter Kooy (bass) -
Year of recording: 2007
Oefennummers.
BWV 127
Bladmuziek:
BWV 127
Toelichting:
Bach componeerde zijn cantate 127 voor 11 februari 1725, Zondag Estomihi of Quinquagesima, de laatste zondag voor het begin van de vastentijd, een periode van inkeer en boetedoening. Te Leipzig diende daarin ook de concertante kerkmuziek te zwijgen; gewoonlijk keerde Bachs ensemble pas tijdens het vesper op Goede Vrijdag weer in de kerk terug met het passieoratorium. In 1725 zou dat de tweede versie van de Johannes-Passion worden; de wijzigingen die Bach in 1725 aanbracht in zijn één jaar eerder gecomponeerde Johannes-Passion moesten deze integreren in zijn koraalcantateproject van 1724/25, zijn tweede cantatejaargang waartoe dus ook BWV 127 behoort: als openingskoor fungeerde de grote koraalfantasie O Mensch bewein dein Sünde groß - het latere slot van het eerste deel van de Matthäus-Passion - en als slotkoor de koraalbewerking Christe, du Lamm Gottes, het slotkoor van één van Bachs sollicitatiecantates op Zondag Estomihi 1723 (BWV 23). (De tweede versie van de Johannes-Passion is ten onzent minder bekend omdat Bach de gelegenheidswijzigingen later weer ongedaan maakte.)
BWV 127 behoort dus tot Bachs jaargang koraalcantates, en is daarvan één van de laatste die hij schreef volgens het karakteristieke model dat hem meer dan veertig cantates lang voor ogen had gestaan. Als onze vermoedens over de identiteit van Bachs tekstschrijver juist zijn (de emeritus conrector van de Thomasschule Andreas Stübel), dan wist Bach tijdens het componeren van BWV 127 dat door diens overlijden op 31 januari 1725 zijn strak geplande koraalcantateproject op zijn eind liep: de laatste tekst van het karakteristieke type waarover Bach kon beschikken was voor het feest van Maria Boodschap (Annunciatie, 25 maart), een feest waarvoor het kerkmuziekverbod diende te wijken als het in de lijdenstijd viel; voor die 25e maart componeerde Bach zijn Wie schön leuchtet der Morgenstern (BWV 1).
Wellicht heeft niet alleen Bachs behoefte zijn kerkgangers voor de vastentijd iets extra's mee te geven, maar ook het besef dat zijn koraalcantateproject op zijn eind liep ervoor gezorgd dat BWV 127 een - hoewel korte - uiterst rijke en geïnspireerde cantate werd, die qua diepgang wel met BWV 106 (Actus Tragicus) wordt vergeleken; Bachs 19e-eeuwse biograaf Spitta beschouwde haar als 'vielleicht die Bedeutendste' en Arnold Schering hield haar voor de 'schönste' cantate, evenals Ton Koopman.
In de evangelielezing voor Zondag Estomihi, Lucas 18: 31-43 kondigt Jezus zijn gang naar Jeruzalem aan, waar hij zal worden bespot, gemarteld en gedood, zonder dat zijn discipelen daar veel van begrijpen. Hij ontmoet echter ook de blinde Bartimeüs, die hem dadelijk als 'Zoon van David' herkent en wordt genezen op zijn bede 'Heb medelijden met mij' (in de cantate (1) 'wil mij genadig zijn'); de blinde staat hier voor wie leeft in duisternis, de weg kwijt is, een levensoriëntatie mist. Beide aspecten komen in de cantate samen: door Jezus' heilbrengend lijden en sterven behoeft de gelovige zijn eigen dood niet meer te vrezen.
Het koraal Herr Jesu Christ, wahr' Mensch und Gott waarop Bach zijn cantate baseert, werd in 1562 geschreven door een vroege volgeling van Luther, Paul Eber; de melodie ontleende Eber aan een door Louis Bourgeois geschreven melodie voor Psalm 127 (!) uit het liedboek van de calvinistische (!) Reformatie, het Geneefse Psalter (1551). Ebers lied is een gebed voor stervenden, dat echter door zijn verwijzingen naar Christus' lijden en dood ook als passiekoraal dienst deed. Het wollst mir gnädig sein in de laatste regel legt een verband met Bartimeüs' verzoek. Van de acht coupletten leveren het eerste en laatste - zoals gebruikelijk - de letterlijke tekst van het openingskoor en een slotkoraal, terwijl de ‘binnencoupletten' parafraserend zijn herdicht tot recitatief- en ariateksten.

Bron: Eduard van Hengel
Terug naar de inhoud