J. S. Bach: Was frag ich nach der Welt (BWV 94)
Cantata for the Ninth Sunday after Trinity 1724
Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Sibylla Rubens, soprano
Annette Markert, alto
Christoph Prégardien, tenor
Klaus Mertens, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach componeerde cantate 94 voor een negende zondag na Trinitatis, in dit geval 6 augustus 1724, en dat betekent dat deze cantate, zoals alle cantates die Bach in dit seizoen componeerde, een koraalcantate is, gebaseerd op een kerklied uit de lutherse gezangenbundel.
De koraaltekst die aan deze cantate ten grondslag ligt werd in 1664 gedicht door de dichter-theoloog Balthasar Kindermann (1636-1706) onder het opschrift 'Verschmähung der Welt'; de tekst werd vanaf 1679 gezongen op de melodie van O Gott, du frommer Gott, die ook voor diverse andere liederen werd gebruikt. Het gezangboek plaatst het lied in de rubriek 'von der Welt Eitelkeit und menschlicher Mühseligkeit'.
De evangelietekst voor deze zondag is Lucas 16: 1-9, de parabel van de onrechtvaardige rentmeester, een tekst die tot veel exegetisch getob heeft gezorgd, want wat is het geval? Jezus vertelt hoe een wegens wanbeheer ontslagen rentmeester nog snel even een wit voetje regelt bij schuldenaren van zijn heer door ze - op diens kosten - een forse schuldreductie te offreren. Tot ieders verbazing prijst Jezus deze rentmeester, voorbijgaand aan ‘s mans evident frauduleuze handelen, vanwege zijn snelheid, gewiekstheid en vooruitziende blik: 'Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon', de 'kinderen der duisternis' zijn slimmer dan de 'kinderen des Lichts'.
Bachs tekstdichter doet - bij zijn parafrasering van de binnencoupletten van het koraal tot recitatief- en ariateksten - geen moeite de evangelietekst erbij te betrekken, hoewel hij toch zeer lang van stof is. Van Kindermanns acht coupletten (die alle eindigen met het motto Was frag ich nach der Welt!) handhaaft hij het eerste en laatste zoals gebruikelijk voor een openingskoor en een slotkoraal, maar terwijl hij ook het voorlaatste couplet in het slotkoraal betrekt - een besparende ingreep - werkt hij het zesde couplet om tot twee aria's, waardoor de cantate toch acht delen heeft. Bovendien handhaaft hij de integrale tekst van de coupletten 3 en 5 (hieronder vet gemarkeerd), die hij uitbreidt met verklarende tekst, zodat een uiterst tekstrijke cantate ontstaat.
BWV 94 is in de chronologie van Bachs oeuvre interessant omdat het de eerste keer is dat Bach te Leipzig een virtuoze traversopartij schrijft. Gedurende zijn eerste Leipziger jaar gebruikte hij vooral blokfluiten; in het voorjaar van 1724 schrijft hij enkele eenvoudige traversopartijen die bovendien meestal colla parte met andere instrumenten gaan: risicoloos en geschikt om de betrouwbaarheid van een speler te toetsen. Maar nu heeft hij een zeer getalenteerde speler ontdekt (Wie was dat?), en Bach laat niet na zijn publiek te attenderen op zijn nieuwe aanwinst door het openingskoor van BWV 94 te beginnen met een opvallende virtuoze fluitsolo van twee maten, zonder enige thematische betekenis. Sommige kerkgangers zullen verbaasd hebben omgekeken naar het orgelbalkon: de traverso gold als een wufte en frivole uitvinding van de Franse hofcultuur.
Dit wijst ons meteen op een principieel probleem waaraan Bach zich in deze cantate niet kan onttrekken: de tekst strekt tot een afwijzing van alle werelds genot, van geld, macht, eer, spullen, pracht en praal. Nu kan Bach die wereld nog wel met zijn muziek in beeld brengen: een wuft instrument hier, een hoofse dans in nr. 7, fraaie harmonieën elders. Maar de afwijzing daarvan, het negativum, laat zich in muziek niet uitdrukken. De schrijver heeft nog het middel van de ironie om te laten weten dat hij het tegendeel bedoelt van wat hij schrijft, de componist ontbeert die mogelijkheid. Hij kan de zonde slechts schetsen als iets onweerstaanbaar aantrekkelijks.