Oefennummers: |
Toelichting:
Op de eenentwintigste zondag na Trinitatis, de zondag waarop Cantate 109 in première ging (17 oktober 1723), leest de kerk uit het vierde hoofdstuk van het evangelie van Johannes de verzen 46-54. Daarin vermaant Jezus een hoveling die, van verre aangereisd, Jezus verzoekt bij hem thuis zijn zoon te komen genezen, om niet pas tot geloof te komen wanneer hij zichtbare tekenen of wonderen heeft aanschouwd; op Jezus' verzekering dat zijn zoon is genezen aanvaardt de man de thuisreis en treft zijn zoon inderdaad gezond weer aan. Om de spanning tussen geloof en ongeloof te thematiseren kiest Bachs onbekende librettist als tekst voor het openingskoor de uitroep van een man in een vergelijkbare situatie uit het evangelie van Marcus (9:24):
Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp
. De hele cantate zal, op allerlei niveau's, van detail tot structuur, het innerlijk conflict in beeld brengen van de hoveling, als representant van de weifelachtige gelovige. Twijfel en ongeloof overheersen in het eerste recitatief/aria-paar voor de tenor, zekerheid en godsvertrouwen in het tweede, voor de alt.