Nederlandse Bachvereniging
Alfredo Bernardini, hobo en leiding
Julia Doyle, sopraan
Tim Mead, alt
Jan Kobow, tenor
Dominik Wörner, bas
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Nadat Bach op 2 maart 1714 aan het hof te Weimar was gepromoveerd van organist tot concertmeester, rustte op hem de verplichting maandelijks een cantate te componeren. Uit deze periode kennen wij nog ongeveer twintig cantates, die Bach meestal later in Leipzig opnieuw uitvoerde en soms drastisch reviseerde. De cantate Barmherziges Herze der ewigen Liebe, die later het BWV-nr 185 zou krijgen, schreef hij voor 14 juli 1715, een vierde zondag na Trinitatis; zonder veel wijzigingen voerde Bach deze cantate waarschijnlijk nog eenmaal uit in Weimar, en zeker twee keer in Leipzig: hij was er blijkbaar tevreden over. De eerste heruitvoering te Leipzig vond plaats op 20 juni 1723, vier weken na Bachs aantreden aldaar; voor die gelegenheid transponeerde hij de cantate in verband met de plaatselijke stemmingen van fis-klein naar g-klein, en verving hij in deel (1) de hobo door een trompet. In die eerste Leipziger weken voerde Bach nog tweedelige cantates uit, vóór en na de preek; BWV 185 werd toen, als cantate sub communionem, voorafgegaan door BWV 24.
De cantatetekst werd geleverd door de Weimarer hofpoëet en bibliothecaris Salomon Franck (1659-1725) wiens libretto zo dicht blijft bij de voor deze zondag voorgeschreven, belerende evangelielezing (Lucas 6: 36-42) dat de componist weinig beelden krijgt aangereikt die zich voor muzikale illustratie lenen.
BWV 185 behoort tot de circa vijftig cantates zonder openingskoor: het begint met een duet voor sopraan en tenor, vervolgt met recitatief/aria-paren voor resp. de alt en de bas en besluit met een slotkoraal voor alle vier zangers tesamen. Niemand zal veronderstellen dat voor dit slotkoraal plotseling een koor van tien, twintig of tachtig zangers kwam opdraven, het werd door het solistenkwartet uitgevoerd. Misleidend is echter het idee dat we hier daarom met een specifiek soort cantates, een 'solistencantate' van doen hebben. Ook als er wel een openingskoor was bestond Bachs koor - uitzonderingen op hoogtijdagen daargelaten - uit deze vier 'concertisten'; hij kende geen meervoudig bezette stemgroepen, hoogstens kon hij over een tweede, een 'ripiënistenkwartet' beschikken.
De evangelietekst waarop de cantate rust is een passage uit Jezus' ‘bergrede': richtlijnen voor een christelijke levenswandel (der Christen Kunst (5)): weest barmhartig (2), oordeelt niet over anderen, neemt hen niet de maat, verwijt anderen niet de splinter in hun oog voordat je de balk uit eigen oog hebt verwijderd (4).