Alto
Elisabeth Von Magnus
Tenor
Paul Agnew
Bass
Klaus Mertens
Amsterdam Baroque Orchestra & Choir - Ton Koopman
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach schreef cantate 190 voor nieuwjaarsdag 1724, de eerste keer dat hij in Leipzig een cantate componeerde voor deze grote feestdag en waarbij je dus mag verwachten dat hij al zijn beschikbare middelen heeft ingezet voor een luisterrijk muziekstuk. Later hergebruikte hij deze muziek met een nieuwe tekst van zijn toenmalige librettist Picander bij de tweehonderdste herdenking van de Augsburger Konfession op 25 juni 1730, de parodiecantate BWV 190a, waarvan slechts de tekst resteert. Waarschijnlijk zijn na deze 'heruitvoering', waarvoor immers alle instrumentale partijen ongewijzigd bruikbaar waren, deze partijen alsmede de partituur van de eerste twee delen verloren gegaan. Van die twee stukken zijn slechts bewaard gebleven de twee partijen van de tutti-violisten (doubletten) en de originele vocale partijen, die door de herteksting niet meer bruikbaar waren. Samen met de informatie over de zeer uitgebreide orkestbezetting die blijkt uit het omslag van de partijen en het slotkoraal (naast strijkers en continuo drie trompetten, pauken en drie hobo's) vormen deze overgebleven partijen het uitgangspunt voor alle reconstructies van BWV 190 waarop integrale uitvoeringen derhalve zijn aangewezen.
Vanwege de onvolledigheid van het overgeleverde materiaal publiceerde de negentiende-eeuwse Bachgesellschaft de resten van BWV 190 pas in 1891, in zijn twintigste bundel van tien cantates, samen met andere onvolledige (192, 193, 196) of anderszins dubieuze cantates (191). Om dezelfde reden ontbreekt BWV 190 in de integrale opnamereeksen van Leonhardt/Harnoncourt (Teldec) en Leusink (Kruidvat). Na aanvankelijke reconstructies door Bernhard Todt (oude Bachausgabe, 1904) en Walther Reinhart (1948) vervaardigde Olivier Alain (1971) op grond van nieuwere inzichten een reconstructie die door Rilling wordt gevolgd; voormalig Thomaskantor Diethard Hellmann maakte er één voor Breitkopf & Härtel (1972); Ton Koopman bediende zichzelf met een reconstructie die de mogelijkheden van oude instrumenten verdisconteert terwijl vader Masaaki en zoon Masato Suzuki resp de delen 2 en 1 reconstrueerden voor de Neue Bachausgabe en de opname van Bach Collegium Japan (lees hier over hun reconstructie). Ook Harnoncourt blijkt nog een reconstructie te hebben uitgevoerd