Nederlandse Bachvereniging
Jos van Veldhoven, dirigent
Maria Keohane, sopraan
Alex Potter, alt
Charles Daniels, tenor
Matthias Winckhler, bas
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Bach componeerde zijn Cantate 110 voor Eerste Kerstdag 1725, het begin van zijn derde kerstperiode in Leipzig. De cantate zal gewoontegetrouw ‘s morgens in de Nicolaïkerk zijn uitgevoerd en ‘s middags tijdens het vesper in de Thomaskirche. En de volgende dag zou het, maar nu met BWV 8, precies andersom gaan.
Voor een aantal cantates die Bach in deze periode schrijft ontleent hij de tekst aan de bundel Gottgefälliges Kirchen-Opffer van de Darmstadter hofpoëet Georg Christian Lehms (1684–1717), waarover Bach ook al in Weimar kon beschikken. Lehms was destijds nog niet aan de ‘moderne' cantate gewend. In zijn libretto voor BWV 110 gebruikt hij bijvoorbeeld al wel vrij gedichte poëzie voor de aria's, maar baseert hij zijn recitatieven nog uitsluitend op bijbelteksten. Opmerkelijk is dat de eerste twee bijbelcitaten uit het Oude Testament stammen, dus weliswaar tot vreugde en dankbaarheid oproepen, maar voor andere gebeurtenissen dan de geboorte van Christus die met Kerstmis wordt gevierd.
Zoals gebruikelijk op de grote feestdagen is de instrumentale bezetting Bachs maximale: naast strijkers en continuo twee traverso's, drie hobo's, drie trompetten en pauken, en een fagot. En bij een latere heruitvoering bleek Bach zelfs te kunnen beschikken over ripiënisten, steun- of tutti-zangers, die in enkele geselecteerde passages de concertisten versterken, die normaliter alle vocale partijen voor hun rekening nemen, een onderscheiding die in moderne partituren met "solo' en 'tutti" wordt aangeduid.
Uiteraard bestaat het grootste deel van de cantate uit jubelende dankzegging en lofprijzing in majeur toonsoorten. Alleen de centrale aria (4) schenkt in fis-klein aandacht aan ‘s mensen verdorvenheid, die de komst van Gods zoon noodzakelijk maakte.