Amsterdam Baroque Orchestra & Choir
Ton Koopman
Ruth Ziesak, soprano
Elisabeth von Magnus, alto
Paul Agnew, tenor
Klaus Mertens, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Cantate 76, die op 6 juni 1723, de tweede zondag na Trinitatis, in de Leipziger Thomaskirche voor het eerst werd uitgevoerd, is de tweede cantate die men daar van de nieuw benoemde Thomaskantor en 'Director Musices' hoorde, nadat Bach met vrouw en vijf kinderen, in twee koetsjes en met vier wagens huisraad, op 23 mei was gearriveerd. BWV 76 vormt een tweeluik met BWV 75, die Bach een week eerder als 'Antrittskantate' in de Nicolaikirche liet horen; beide cantates had hij ongetwijfeld reeds in Köthen gecomponeerd en ze vormen tesamen een imponerend visitekaartje, waarin Bach alle voorzichtigheid laat varen die zijn sollicitatiecantates (BWV 22 en 23) van 7 februari nog kenmerkten. Bach heeft in elk geval het eerste gedeelte van BWV 76 later nog eens op Hervormingsdag ('Reformationsfest', 31 oktober) uitgevoerd. Christoph Wolff vermoedt, op redelijke gronden, dat de teksten voor deze cantates afkomstig zijn geweest van Leipzigs dienstdoende burgemeester Gottfried Lange die zich sterk heeft gemaakt voor Bachs benoeming, een zekere naam had als librettist en waarschijnlijk ook de teksten voor Bachs sollicitatiecantates had geleverd.
Beide cantates tellen maar liefst veertien delen, zeven vóór en zeven na de preek uit te voeren; in beide gevallen eindigen de twee zeventallen met een couplet van eenzelfde koraal, het uitgebreide openingskoor heeft psalmverzen tot tekst en het tweede gedeelte na de preek begint met een instrumentale sinfonia. Beide cantates bevatten een aria voor elk der vier solisten (‘concertisten') waaronder een basaria met een opmerkelijke solopartij voor de trompet, waartoe Bach ongetwijfeld werd geïnspireerd door de beschikbaarheid in Leipzig van de wereldberoemde 'Haupt-Stadtpfeifer' Gottfried Reiche (1667-1734). Ook maakt Bach in deze eerste cantates nog gebruik van 'ripiënisten‘, steun- of tutti-zangers die in enkele aangewezen koorpassages de ‘concertisten' versterken, die àlle (koor- en solo-)partijen zingen.
Omdat de - weinige - latere tweedelige cantates nooit meer de omvang van veertien delen bereiken, is het voor de hand liggend in dit aantal het "Bach-getal" te herkennen: de som van de rangnummers van de letters B, A, C en H (2+1+3+8 = 14), een gimmick waarvan Bach nu en dan bewust gebruik maakte en dat hier het karakter van visitekaartje onderstreept.
De evangelielezing voor deze tweede zondag na Trinitatis, waarop de cantate gebaseerd moet zijn, is Lucas 14: 16-24, de door Jezus uitgesproken parabel van de verontschuldigingen: de genodigden voor een feest beginnen zich op het laatste moment allemaal te excuseren wegens drukke beslommeringen; vertoornd inviteert de gastheer vervolgens kreupelen en arme sloebers van de straat. De theologie van Bachs omgeving interpreteerde deze tekst als de uitnodiging van God aan alle mensen zich tot hem te bekeren, en de cantate volgt deze uitleg op de voet:
- de delen 1 - 3 vertolken de uitnodiging die uitgaat van de natuur, Himmel en Feste (= uitspansel, firmament);
- de delen 4 en 5 de afwijzing door de meerderheid (der größte Haufen), die kiest voor afgoden, dwaasheid en Belial, de duivel, personificatie van kwaad en wetteloosheid;
- de delen 6 en 7 Gods gewijzigde uitnodiging;
- de delen 9 en 10 de haat en vijandschap waaraan de treue Schar van zijn volgelingen is blootgesteld;
- de delen 11 - 14 haken in op de epistellezing uit de eerste brief van Johannes (3: 13-18) die de volgelingen van Jezus tot brüderliche Treue oproept.