Koorpartij-oefening

Koorpartij-Oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening
Koorpartij-oefening.nl
Ga naar de inhoud
Bach - Cantate BWV 153 - Schau lieber Gott, wie meine Feind
Alto Stefan Rampf (Tölzer Knabenchor)
Tenor Kurt Equiluz
Bass Thomas Hampson Tölzer Knabenchor - Gerhard Schmidt-Gaden
Concentus musicus Wien - Nikolaus Harnoncourt
Toelichting:
Bach schreef zijn Cantate 153, Schau, lieber Gott, wie meine Feind (... so listig und so mächtig seind) voor 2 januari 1724, de zondag tussen Nieuwjaar en Epifanie/Driekoningen, in de eerste Kerst- en Nieuwjaarsperiode die hij in Leipzig meemaakte; het is een zondag die, afhankelijk van de weekdag waarop Kerstmis en Nieuwjaar vallen, (en evenals de ‘zondag na Kerstmis') slechts in vier van de zeven kerstperioden voorkomt en bijvoorbeeld ook in het jaar 1734/'35 van het Weihnachts-Oratorium. De bezetting en de muzikale vorm van de cantate tonen dat Bach zijn musici enigszins ontziet: ze hadden een drukke tijd achter de rug (zie Bachs kerstagenda). Binnen acht dagen waren er premières uitgevoerd, soms in Thomas- èn Nicolaikerk, van Cantate BWV 63, het Magnificat met de Kerst-Einlagen (BWV 243a) en het Sanctus (BWV 238) op Eerste Kerstdag, Cantate BWV 40 (Tweede Kerstdag), BWV 64 (Derde Kerstdag) en BWV 190 (Nieuwjaarsdag) en voor vijf dagen later (6 januari, Epifanie) stond BWV 65 op de rol, met een veeleisend openingskoor; bovendien werd het koor geacht op Nieuwjaarsdag zingend (Neujahrssingen) door de straten van Leipzig te trekken, dus wanneer zou er gerepeteerd zijn?
De bescheiden opzet van BWV 153 impliceert dat het instrumentale ensemble slechts strijkers en continuo (en dus geen blazers) omvat, dat de sopraan geen solo heeft en vooral dat er geen concertant openingskoor is: het koor hoeft slechts driemaal een eenvoudig vierstemmig geharmoniseerd koraal te zingen. Daar staat tegenover dat er wel veel tekst is en dat de cantate maar liefst negen delen heeft. De evangelietekst die op deze zondag wordt gelezen en aan de cantate ten grondslag ligt is Matteüs 2: 13-15, het verhaal van de vlucht van Jozef, Maria en hun baby'tje Jezus naar Egypte, nadat ze gewaarschuwd zijn dat koning Herodes voornemens is alle recent te Bethlehem geboren kinderen te laten vermoorden, uit angst dat er, zoals de drie koningen hem hadden verteld, een concurrerende koning zal opgroeien. Chronologisch valt dit verhaal dus ná Driekoningen; reden voor Bach om in het voor de zondag na Nieuwjaar bestemde deel V van zijn - verhalende - Weihnachtsoratorium deze tekst te negeren en alvast met de reis van de drie koningen te beginnen. In de rooms-katholieke kerk werd deze pericoop gelezen op de ‘Dag van de Onnozele (= onschuldige) Kinderen', 28 december. Luther wees hem toe aan de zondag na Nieuwjaar. Het verhaal placht te worden uitgelegd als metafoor voor het lijden van christenen onder bedreigingen en vervolging, niet alleen door externe vijanden die ook in deze cantatetekst worden aangeduid (Teufel, Löwen en Drachen (2), Marterhöhle (4), Trübsalswetter en Unglücksflammen (6)), maar ook door de verleidingen van Fleisch en Blut (9).
Drie koralen dragen, zoals gezegd, de negendelige cantate: aan het begin en het eind en precies in het midden; daarnaast zijn er drie recitatieven (r) en drie aria's (A), symmetrisch verdeeld over de drie concertisten (schema rechts). Zo bestaat de cantate uit drie blokken, met de drie basiselementen in wisselende volgorde (schema links). De gedachtegang ontwikkelt zich van bezorgde klachten en hulpgeroep van de geplaagde gelovige naar ontspannen vreugde, na de verzekering van Gods hulp en Christus' plaatsvervangend lijden.

Terug naar de inhoud