La Petite Bande
Sigiswald Kuijken
Elisabeth Hermans, soprano
Petra Noskaiová, alto
Jan Kobow, tenor
Jan Van der Crabben, bass
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
Voor 9 januari 1724, de eerste zondag na Epifanie (Driekoningen, 6 januari), schreef Bach zijn Cantate 154, die de sporen draagt van de voorafgaande uitputtende kerstperiode, waarin zeven nieuwe composities in première gingen: het koor zingt slechts twee koralen - wat wellicht a prima vista, van blad - kon gebeuren; Bach hergebruikte waarschijnlijk enkele stukken uit Weimar, en zijn sopraansolist mocht uitslapen. Zijn compositie heeft daar evenwel niet onder geleden, qua omvang (acht delen) en toegankelijkheid.
Bachs onbekende librettist volgt de voorgeschreven evangelielezing (Lucas 2: 41-52), waarin wordt verhaald hoe de twaalfjarige Jezus, na een bezoek met zijn ouders aan de paasviering in Jeruzalem, drie dagen zoek is, om ten slotte door Jozef en Maria in de tempel te worden teruggevonden, wijsheden uitwisselend met Joodse geleerden; ‘Wist u dan niet dat mijn plaats hier, in de tempel is?'
Men kan deze solocantate beluisteren c.q. interpreteren op een verhalend niveau: Jozef (tenor) die zich in zijn aria (1) wanhopig beklaagt over het verlies van Jezus; Maria (alt) die verslag doet (4) van haar hartstochtelijke zoektocht; en de uitgelaten vreugde van twee ouders (duet 7) die door hun teruggevonden zoon Jezus (bas, 5) zijn gerustgesteld.
Maar belangrijker is de actualiserende, allegorische duiding die Bachs kerkgangers aan deze geschiedenis gaven. Tenor en alt representeren dan twee zondige tijdgenoten, die door eigen schuld het zicht op Christus hebben verloren en van de bas (Vox Christi) leren dat zij hem in de kerk, in woord en sacrament kunnen terugvinden. Het verhaal levert het format voor de preek.