Nederlandse Bachvereniging
Shunske Sato, viool en leiding
Lucie Chartin, sopraan
Jan-Willem Schaafsma, tenor
Mattijs van de Woerd, bas
Marc
Pantus, theaterconcept, -regie en -design
Oefennummers: |
Toelichting:
Ook zonder informatie over de bestemming van de Kaffeekantate (BWV 211) is wel duidelijk waarvoor deze bedoeld is: een van de wekelijkse concerten van het Bachische Collegium Musicum in Zimmermanns Kaffeehaus aan de Catharinenstraße.
Nadat Bach in de eerste vijf jaar te Leipzig het grootste deel van zijn kerkcantates had gecomponeerd, nam hij in 1729 de leiding op zich van het 'studentische' Collegium Musicum dat in 1704 was opgericht door de toenmalige rechtenstudent Georg Philipp Telemann. Sinds 1723 trad het ensemble op
bey Herrn Gottfried Zimmermannen, Sommers-Zeit Mittwochs, auf der Wind-Mühl-Gasse, im Garten, von 4 bis 6 Uhr, und Winters-Zeit Freitags im Caffée-Hause, auf der Cather-Strasse, von 8 bis 10 Uhr en tijdens de driemaal jaarlijkse Messen zelfs twee maal per week. Het ensemble dat tot 40 à 60 musici kon omvatten bestond uit studenten, amateurs en semiprofessionals, zangers en instrumentalisten daaronder ook vrouwen die hier dus ook konden worden ingezet voor de hoge vocale partijen; het vormde een kweekvijver voor veel later beroemde musici.
Bach zou het ensemble leiden totdat in 1741 door het overlijden van Zimmermann een einde aan deze concertpraktijk kwam. Gedurende deze periode werden uiteraard veel van Bachs instrumentale werken uitgevoerd, als ze al niet voor deze gelegenheden werden gecomponeerd, en veel van zijn wereldse cantates. In een aantal
extra-ordinaire concerten voerde het Collegium Musicum gelegenheidscantates uit voor het koningshuis, veelal in de open lucht op de Markt, zoals BWV 206 (Schleicht, spielende Wellen , 1740) en BWV 207a (Auf, schmetternde Töne , 1735) voor de verjaardag van koning August III en BWV 214 (Tönet, ihr Pauken , 1733) voor de koningin. Op zijn beurt kon Bach voor zijn kerkelijke verplichtingen regelmatig een beroep doen op de studenten.
De koffiehuismuziek was een karakteristiek cultuurfenomeen in de eerste helft van de 18e eeuw en illustratief hoe de stedelijke burgerij allengs greep kreeg op het concertleven. Dat speelde zich tot dan toe voornamelijk af aan adellijke hoven, kreeg vervolgens beperkte ruimte in de burgerlijke salons maar ontgroeide dat toen slimme cafébazen er zich over ontfermden en koffiehuizen een tijd lang als Asylum der Musik dienden. De toegang tot Zimmermanns wekelijkse ordinaire concerten was gratis; alleen voor de koffie moest worden betaald. Dat was geen liefdadigheid, mede doordat tijdens de concerten ook vrouwen toegang hadden tot het koffiehuis en het koffiegebruik - zoals uit de cantate blijkt - in hoge mate een vrouwenkwestie was. Zimmermann kon zich zelfs permitteren om, terwille van muziek met grote bezettingen zelf twee fagotten en twee contrabassen aan te schaffen.
Leipzig kende trouwens sinds 1708 zelfs nog een tweede Collegium Musicum, opgericht door de toenmalige student en latere componist en kapelmeester te Zerbst Johann Friedrich Fasch (die de post van Thomaskantor in 1723 aan zich liet voorbijgaan). Het tweede collegium musicum, geleid door de universitaire director musices Gottlieb Görner opereerde in Richters Kaffeehaus; door hun programmering te coördineren bereikten beide ensembles dat bezoekers van de Nieuw-, voor- en najaarsmessen dagelijks van muziek konden genieten. Uit de collegia musica kwam in 1743, op initiatief van invloedrijke burgers een eerste concertvereniging, Das Große Konzert , voort dat later zou gaan optreden in een voormalige lakenhal (Gewandhaus) en worden omgedoopt in
Gewandhausorchester , ‘s werelds oudste symphonieorkest.
Koffie was al eeuwenlang een luxeartikel voor de hogere klassen maar begon zich pas nadat de Turken in 1683 bij Wenen waren verslagen op grote schaal te verspreiden door Europa. In Leipzig opende Zimmermann in 1715 een eerste koffiehuis, in Bachs tijd waren er al een stuk of tien, maar het drankje bleef lang omstreden en gold vooral als gevaarlijk voor de jeugd.
De Leipziger post- en belastingambtenaar C.F.Henrici, beter bekend als tekstdichter Picander van veel van Bachs latere werken, publiceerde in 1732, in het derde deel van zijn
Sammlung Ernst-, Schertzhaffte und Satyrische Gedichte een satirisch libretto over het modieuze drankje; een tekst die ook door enkele andere componisten (Penzel, Buchberger) op muziek werd gezet en pas in 1734 door Bach.
Bachs zoon Emanuel karakteriseert de compositie als een komische kantate , tijdgenoten zouden het een Dramma per musica hebben genoemd: een muziekstuk waarin handelende personen optreden, qua omvang halverwege de kamer- en theatermuziek. De personages zijn de koffieverslaafde dochter Liesgen (sopraan) en haar verontruste vader, de burgerman Schlendrian (‘Treuzel’, bas) wier interactie wordt in- en uitgeleid door een verteller (tenor). Behalve door de luchtig komische sfeer onderscheidt dit stuk zich van andere Drammae (zoals de BWVnrs 201, 205, 206, 207 etc) doordat de optredende karakters geen allegorische figuren of antieke god(inn)en zijn maar in hun problematiek direct herkenbare (en zich daarom voor satire lenende) middenklasse burgers.
Het libretto kent nog een opmerkelijke wending. Aanvankelijk toont Liesgen zich ongevoelig voor haar vaders dreigementen: als ze haar koffie maar mag drinken. Maar wanneer Schlendrian haar uiteindelijk een echtgenoot belooft capituleert ze (deel 8). Daarmee eindigt Picanders tekst, in goed burgerlijk conformisme. Maar Bachs cantate heeft nog twee extra delen; een slotkoor en de voorafgaande verklaring dat een vrijer er bij Liesjes alleen in komt wanneer die haar haar koffie gunt; zo verschijnt Liesje alsnog als de morele winnaar.
Maar waar komen die extra teksten vandaan en waarom? Is Bach tot de orde geroepen door Anna Magdalena of een van zijn dochters (in wie hij trouwens weinig geïnvesteerd heeft)? En wie hebben die teksten geschreven? Bach zelf of misschien zijn ervaren tekstdichteres, de moderne en geëmancipeerde Mariane von Ziegler, of misschien toch ook Picander? We weten het niet.
De cantate bestaat uit vier substantiële aria’s, twee voor elk van de hoofdrolzangers, waarvan telkens één met strijkersbegeleiding; ze liggen ingebed in vijf secco, slechts door continuo begeleide recitatieven, en dan is er een slotkoor.