Kantate BWV 52 Falsche Welt, dir trau ich nicht!
23. Sonntag nach Trinitatis
Deze cantate werd uitgevoerd op 26 november 2017 in de Heikese Kerk in Tilburg. Koor en orkest van Bachcantates Tilburg stonden o.l.v. Arjan van Baest. Soliste was de sopraan Bepke Keersmaekers.
Oefennummer. |
Bladmuziek: |
“Falsche Welt, dir trau ich nicht” is de titel en eerste tekstregel van Bachs cantate BWV 52 die werd geschreven voor en het eerst uitgevoerd op zondag 24 november 1726, in dat jaar de 23e zondag na Trinitatis, en daarmee ook de laatste van dat kerkelijk jaar want een week later zou, met Eerste Advent een volgend liturgisch seizoen beginnen.
BWV 52 is een solocantate voor de sopraan, vergelijkbaar met de veel bekendere maar later gecomponeerde BWV 51, “Jauchzet Gott in allen Landen”; cantate 52 heeft alleen een slotkoraal voor vierstemmig koor. De cantate behoort tot een reeks van solocantates waarmee Bach pas in zijn vierde ambtsjaar te Leipzig begon en waarvan wij inmiddels (sinds een publicatie in 2015) kunnen weten dat de teksten van een groot deel ervan (de BWV nrs 169, 56, 49, 98, 55, 52, 58 en 82) werden geschreven door de toenmalige student en latere pastor Christoph Birkmann (1703 - 1771) die van 1724 tot 1727 in Leipzig studeerde, zong en speelde onder Bachs leiding, en gaandeweg van wiskunde, natuurwetenschap en muziek overstapte naar theologie. Karakteristiek voor Birkmanns teksten is dat ze, naar piëtistische smaak, in de “ik”-vorm (Ich, mein, mir etc) zijn gesteld en dus bij voorkeur als - italianiserende - solocantate worden getoonzet.
De evangelielezing voor de 23e zondag na Trinitatis, die uitgangspunt voor een cantate dient te zijn, is Matteüs 22: 15-22, waarin geleerde joden (‘farizeërs’) Jezus de strikvraag stellen of je de romeinse keizer belasting mag betalen. (“Ja”: je bent een ongelovige,”Nee“: je bent een revolutionnair). Jezus geeft een slim antwoord (zie Cantate 163 voor deze zelfde zondag in 1715) maar in de huidige cantate gaat het alleen om de arglistigheid, de valsheid en onbetrouwbaarheid van de wereld die wordt gecontrasteerd met de betrouwbaarheid van God. Formeel lijkt de cantate daarmee op BWV 55, eveneens op een libretto van Birkmann, die Bach een week eerder uitvoerde en waarin de zondige mens tegenover de barmhartige God staat. Hier omkaderen de instrumentale inleiding en het slotkoraal een recitatief/ariapaar (2/3) over de falsche Welt en één (4/5) over de getreue Gott.
Tegenover de bescheiden vocale bezetting staat een uitgebreide, een feestdag waardige instrumentale: behalve een continuogroep (met fagot) strijkers, drie hobo’s en twee corni da caccia, jachthoorns. Allen (tutti) spelen in de hoekdelen (1) en (6), strijkers begeleiden de eerste, hobo’s de tweede aria.
BWV 52 is een solocantate voor de sopraan, vergelijkbaar met de veel bekendere maar later gecomponeerde BWV 51, “Jauchzet Gott in allen Landen”; cantate 52 heeft alleen een slotkoraal voor vierstemmig koor. De cantate behoort tot een reeks van solocantates waarmee Bach pas in zijn vierde ambtsjaar te Leipzig begon en waarvan wij inmiddels (sinds een publicatie in 2015) kunnen weten dat de teksten van een groot deel ervan (de BWV nrs 169, 56, 49, 98, 55, 52, 58 en 82) werden geschreven door de toenmalige student en latere pastor Christoph Birkmann (1703 - 1771) die van 1724 tot 1727 in Leipzig studeerde, zong en speelde onder Bachs leiding, en gaandeweg van wiskunde, natuurwetenschap en muziek overstapte naar theologie. Karakteristiek voor Birkmanns teksten is dat ze, naar piëtistische smaak, in de “ik”-vorm (Ich, mein, mir etc) zijn gesteld en dus bij voorkeur als - italianiserende - solocantate worden getoonzet.
De evangelielezing voor de 23e zondag na Trinitatis, die uitgangspunt voor een cantate dient te zijn, is Matteüs 22: 15-22, waarin geleerde joden (‘farizeërs’) Jezus de strikvraag stellen of je de romeinse keizer belasting mag betalen. (“Ja”: je bent een ongelovige,”Nee“: je bent een revolutionnair). Jezus geeft een slim antwoord (zie Cantate 163 voor deze zelfde zondag in 1715) maar in de huidige cantate gaat het alleen om de arglistigheid, de valsheid en onbetrouwbaarheid van de wereld die wordt gecontrasteerd met de betrouwbaarheid van God. Formeel lijkt de cantate daarmee op BWV 55, eveneens op een libretto van Birkmann, die Bach een week eerder uitvoerde en waarin de zondige mens tegenover de barmhartige God staat. Hier omkaderen de instrumentale inleiding en het slotkoraal een recitatief/ariapaar (2/3) over de falsche Welt en één (4/5) over de getreue Gott.
Tegenover de bescheiden vocale bezetting staat een uitgebreide, een feestdag waardige instrumentale: behalve een continuogroep (met fagot) strijkers, drie hobo’s en twee corni da caccia, jachthoorns. Allen (tutti) spelen in de hoekdelen (1) en (6), strijkers begeleiden de eerste, hobo’s de tweede aria.