Requiem in d-Moll von Franz von Suppé
Sopran: Marie Fatjova,
Alt: Franziska Gottwald,
Tenor: Tomislav Muzek,
Bass: Albert Pessendorfer,
Philharmonischer Chor München und Philharmonie Festiva,
Leitung: Gerd Schaller
Aus der Klosterkirche in Ebrach.
Oefennummers. |
Requiem in d minor |
Bladmuziek: |
Toelichting
Dit is misschien wel even schrikken voor degenen die Franz von Suppé (Split 1819-Wenen 1895) alleen kennen van zijn vrolijke operettes en zijn al even vrolijke ouvertures (Leichte Kavallerie, Dichter und Bauer, Die schöne Galathée en Bocaccio). Suppé heeft zelfs de eerste Weense operette op zijn naam staan: Das Pensionat uit 1860, sterk beïnvloed door Jacques Offenbach (die overigens niet van Franse komaf was en op 20 juni 1819 in Keulen werd geboren als Jakob Offenbach maar wiens muzikale carrière zich voornamelijk in Parijs afspeelde, waar hij op 5 oktober 1880 overleed).
Franz von Suppé bracht zijn jeugd door in Kroatië, ging vervolgens rechten studeren in het Italiaanse Padua en reisde naar Milaan om daar in de kringen rond Donizetti, Rossini en Verdi te verkeren (van dit drietal heeft met name de muziek van Verdi een onmiskenbaar stempel op het Requiem van Suppé gezet),. Nadat zijn vader was overleden ging Franz met zijn moeder naar haar geboortestad Wenen, waar hij als dirigent verbonden was aan het Theater in der Josefstadt en later aan het Theater an der Wien, waar hij Das Pensionat ten doop hield.
In de laatste jaren van zijn leven speelden gedachten rond de de dood een belangrijke rol, zozeer zelfs dat hij niet alleen religieuze werken componeerde, maar ook alvast het bed verruilde voor een doodskist om alvast te 'wennen'. Het Requiem, niet minder religieus, schreef Von Suppé reeds toen hij pas 36 was.
Zijn studie bij de Italiaanse kerkmusicus Giovanni Cigalla had zijn belangstelling voor kerkmuziek weliswaar sterk aangewakkerd, maar de lessen bij diens landgenoot Giuseppe Ferrari, als dirigent verbonden aan een militaire kapel, brachten hem op het terrein van de lichte muziek, een spagaat die uiteindelijk ten voordele van de lichte muze werd beslecht: Von Suppé werd operettecomponist. Toch is het misschien tekend dat hij zijn studie in 1835 afsloot met een Mis in F (in 1877 door Von Suppé gepubliceerd als 'Missa Dalmatica', wat op zijn minst iets zegt over de kwaliteit van het werk in de ogen van de componist) en dat meer dan een kwarteeuw lang de kerkmuziek zijn compositorisch denken heeft bepaald. Franz was ruim 40 toen de operette een centrale plaats in zijn werk ging innemen, compositorisch 'aangescherpt' door de muziektheoreticus Simon Sechter (ook Bruckner haalde er zijn compositielessen) en de theatercomponist Ignaz von Seyfried (die ook bemiddelde om Franz aan de baan van derde kapelmeester aan het Theater in der Josefstadt te helpen).
De directe aanleiding tot het in 1855 ontstane Requiem was de dood van een goede vriend, Franz Pokorny, de directeur van het Theater in der Josefstadt, maar het werk werd opgedragen aan niemand minder dan paus Pius IX, die de 'Widmung' in dank aanvaardde, wat tevens betekende dat het door en door religieuze karakter van het werk ook in het Vaticaan- niet minder streng in de leer wat de kerkmuziek betreft - op steun mocht rekenen. Johannes Brahms merkte naar aanleiding van Von Suppés overlijden op: "Seine unglaubliche Gewandtheit in weltlichen Dingen verdankt er eigentlich seinen geistlichen Kompositionen. Er hatte etwas gelernt!" Geen gering compliment!
Het Requiem, dat zich voortdurend beweegt tussen vrees en verlossing, is een krachtig en breed opgezet werk dat ons de operettecomponist Suppé van een geheel andere kant laat horen en dat veel te weinig (eigenlijk helemaal niet) wordt uitgevoerd: Deze verwaarlozing is op zijn minst merkwaardig te noemen, al is er een verzachtende omstandigheid: het stuk werd pas laat herontdekt, in 1988, in een Weense bibliotheek. De partituur was daar in 1901 na een uitvoering geheel uit het zicht verdwenen. Als de afzonderlijke partijen wel bewaard zijn gebleven, zijn die mogelijk in de loop der tijd door de 'wind' verspreid of door particulieren op veilingen aangekocht, om pas veel later weer boven water te komen. Het is soms een raadsel hoe een verloren gewaand manuscript, een door de componist gecorrigeerde drukproef of een eerste druk plotsklaps toch weer opduikt.
Von Suppé heeft er geen half werk van gemaakt. Het dertiendelige Requiem (Requiem aeternam, Dies irae, Tuba mirum, Rex tremendeae, Recordare, Confutatis, Lacrimosa, Domine Jesu, Hostias, Sanctus, Benedictus, Agnus Dei en Libera me), duurt niet alleen ruim zeventig minuten, maar is voor die tijd ook rijk geïnstrumenteerd, voor 24 violen, 8 alten, 6 celli, 6 contrabassen. houtblazers (dubbel bezet), 4 hoorns, 2 trompetten, 3 trombones en pauken, naast vier solisten en een groot orkest (bijna 70 sopranen, alten, tenoren en bassen).