Johann Sebastian Bach
Cantata BWV 30 St John Day "Freue dich erlöste Schar"
Masaaki Suzuki Bach Collegium Japan
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Toelichting:
De cantate Freue dich, erlöste Schar (BWV 30) is één van de vrolijkste en toegankelijkste cantates die Bach ooit schreef. Dat hebben we enerzijds te danken aan het feit dat ze werd gecomponeerd voor een feestdag, het Sint Jansfeest (Johannistag, 24 juni) waarop de geboorte werd gevierd van Johannes de Doper. Maar anderzijds aan de omstandigheid dat het een zeer late cantate van Bach is, gecomponeerd in 1737, in een periode dat Bach nog maar weinig cantates schreef, maar wel meer ontvankelijk was geworden voor de galante en toegankelijke compositiestijl van een nieuwe generatie, die van zijn zonen. En tenslotte is BWV 30 een parodie (d.w.z. zelfde muziek, nieuwe tekst) van een wereldlijke huldigingscantate, de serenata Angenehmes Wiederau (BWV 30a), die op 28 september 1737 werd uitgevoerd in het dorpje annex barokkasteel Wiederau, 25 km ten zuidwesten van Leipzig, ter gelegenheid van het aantreden van de voormalige hoveling Johann Christian von Hennicke (1681−1752) als Herr von Wiederau.
De jubelstemming waarmee Wiederau zijn nieuwe heer verwelkomt wordt hier overgedragen op de Heer die zijn volk niet in de steek laat, door zijn Zoon te zenden. Het stuk vormt een pertinente weerlegging van het idee dat parodieën uit gemakzucht zouden voortkomen, want aan het eind van de dertiger jaren bestond er voor Bach geen enkele noodzaak meer om onder tijdsdruk kerkcantates te produceren: hij voorzag al jaren in zijn wekelijkse cantatebehoefte met de vier à vijf jaargangen die hij na zijn aantreden in Leipzig had gecomponeerd. Cantate 30 moet uitsluitend zijn ontstaan uit de wens om geslaagde muziek voor een eenmalige gelegenheid in de toekomst nog een jaarlijkse gebruiksmogelijkheid te gunnen.
Gezien de datering van het origineel c.q. parodiemodel BWV 30a in 1737 zal BWV 30 tijdens Sint Jan in 1738 of '39 voor het eerst zijn uitgevoerd. De oorspronkelijke cantate was opgezet als een dramma per musica, een zangspel waarin de verschillende vocale solisten diverse allegorische personages vertolken, achtereenvolgens Zeit (de tijd, sopraan), Glück (geluk, alt), Elster (de naastliggende rivier, tenor) en Schicksal (het lot, bas). Deze verschillende karakters vervallen in de bewerking tot kerkcantate. Uit de oorspronkelijk 13-delige cantate heeft Bach het laatste recitatief/aria-paar weggelaten en er, ter onderstreping van het kerkelijk karakter, als nr. 6 een koraal aan toegevoegd, waardoor een twaalfdelige cantate is ontstaan, in twee delen uit te voeren, vóór en na de preek. De oorspronkelijke tekst is van de hand van Bachs vertrouwde librettist Picander, het pseudoniem voor de post- en belastingambtenaar C. F. Henrici (1700 -1764). Ook de nieuwe tekst is waarschijnlijk van hem. Opvallend daaraan is dat hij niet alleen de teksten van koren en aria's vervangt door metrisch congruente teksten (zodat de nieuwe eenvoudig door een kopiïst in de bestaande partijen kunnen worden geschreven), maar dat hij dat ook doet met de recitatiefteksten; dit ondanks Bachs gewoonte om van recitatieven nooit de oude noten te hergebruiken omdat de relatie tussen tekst en muziek in recitatieven te hecht is. Wellicht was de recycling van de éénmalige cantate BWV 30a tot de duurzamer kerkcantate BWV 30 zelfs Picanders initiatief en meende hij het Bach met metrisch identieke recitatiefteksten gemakkelijk te maken. Bach negeert echter deze handreiking en componeert op de nieuwe teksten tòch nieuwe muziek, wellicht vanwege de tekstillustratieve mogelijkheden daarvan, zie hieronder. In zijn herdichting voor liturgisch gebruik verwerkt Picander verwijzingen naar de voorgeschreven evangelie- en epistellezingen voor Johannistag, eveneens hieronder vermeld.
In de muziek wijzigt Bach slechts één ding: hij schrapt de trompetten en pauken in het koor (1), waarin deze geen melodische rol spelen; evenals in het origineel wordt dit koor aan het slot van de cantate met een iets veranderde tekst herhaald. Hoewel Sint Jan een feestdag was, tonen de andere cantates die Bach daarvoor schreef (BWV 7 en 167) dat daarbij geen koperblazers plachten op te treden. Bij een latere heruitvoering voegde Bachs oudste zoon Wilhelm Friedemann de trompetten toch weer toe, waardoor ze ten onrechte in de oude Bachausgabe werden overgenomen. Het instrumentale ensemble omvat naast continuo en strijkers twee traversisten en twee hoboïsten waarvan één met een hobo d'amore.
Zoals gezegd: in deze late cantate horen we een 'moderne', direct aansprekende Bach, op de hoogte van de ontwikkelingen in zijn tijd: weinig polyfonie, maar homofone, aan een melodiestem georiënteerde muziek, swingende ritmes, veel syncopes, dansvormen etc. Dat maakt het begrijpelijk dat zelfs Bachs zonen deze cantate nog hebben uitgevoerd: Wilhelm Friedemann in Halle en Carl Philipp Emmanuel delen in Hamburg Ao 1780. Anderzijds is het niet uitgesloten dat Bachs kerkgangers wat verbaasd hebben opgekeken van deze kerkcantate, in een hen onbekende 'frivole' stijl. Minder begrip hebben we tegenwoordig voor de ergernis van de oudere generatie Bachcommentatoren die de strenge Bach als de eigenlijke beschouwden: 'misplaatst hergebruik' (Schweitzer), 'smakeloze bewerking' (Robertson), 'de ergste misdaad jegens zichzelf' (Whittaker), maar misschien is het juist daardoor een uitstekend medicijn voor wie Bach duf of saai vindt.
Er zijn goede redenen om deze cantate te beschouwen als Bachs repliek op de beruchte aanval (1737) van de muziekcriticus Johann Adolph Scheibe, die Bachs muziek wegzette als bombastisch, tegennatuurlijk, verward en stemvijandig en hem kleinerend als 'een muzikant' bestempelde; in woord en geschrift liet Bach, die zich nooit muziektheoretisch uitliet, zich in deze controverse verdedigen door de Leipziger hoogleraar rhetorica Johann Abraham Birnbaum.