Franz Schubert - Messe G-Dur
NATIONAL CHAMBER CHOIR OF ARMENIA
Art director R. Mlkeyan
NATIONAL CHAMBER ORCHESTRA OF ARMENIA
Art director V. Martirosyan
soprano M. Galoyan
tenor G. Poghosyan
bass A. Ohanyan
organ A. Bakunts
conductor R. Mlkeyan
Oefennummers: |
Bladmuziek: |
Mis in G-groot D 167
Deze mis is in alle opzichten Schuberts eenvoudigste : opvallend kort van duur èn van ontstaansduur (2-7 maart 1815) werd zij oorspronkelijk geschreven als “missa brevis” en slechts geïnstrumenteerd voor strijkers (2 vioolpartijen en een altvioolpartij) en orgel. Later werden hier door Schubert 2 trompetten en pauken aan toegevoegd, en na zijn dood voegde zijn broer Ferdinand nog hobo’s en fagotten toe. De eerste uitgave vond plaats in Praag in 1846 en vermeldde merkwaardigerwijze als componist niet Franz Schubert, maar een zekere Robert Führer. Ferdinand zag zich genoodzaakt, in de Wiener Allgemeine Musikzeitung van 14 december 1847 te laten weten, dat de mis niet door Führer, maar door zijn broer was gecomponeerd, doch dat de uitgever geweigerd had, de partituur van een nieuw titelblad te voorzien.
Onder de solopartijen valt vooral de – ongetwijfeld voor Therese Grob geschreven – sopraanpartij op.
Het Gloria is in een enkele, opvallend korte zin vrijwel zonder herhalingen vervat en alleen het “Domine Deus, Agnus Dei, qui tollis peccata mundi” wordt door solisten gezongen.
In het Credo, dat nog minder herhalingen bevat dan het Gloria, komen geen soli voor, daarentegen wel enigszins archaïsch aandoende unisono-passages en afwisselingen van vrouwen- en mannenstemmen, die de eenvoud van het werk onderstrepen,.
Ook het Sanctus is uiterst beknopt gehouden. Het fugatisch gecomponeerde Osanna, dat even lang duurt als de rest van het Sanctus, wordt na het lyrische Benedictus herhaald. Dit laatste deel heeft de vorm van een kanon voor drie solostemmen.
Het Agnus Dei vormt het hoogtepunt en de bekroning van het werk. Soli en tutti beantwoorden elkaar. Instrumenten en zangstemmen zijn gelijkwaardig in hun zeggingskracht. Door instrumentale tussenspelen krijgt dit deel een veel grotere omvang dan de andere delen van de mis. Het Dona nobis pacem vormt geen afzonderlijk deel van het Agnus Dei, zoals doorgaans gebruikelijk, maar is ermee versmolten.
Het werk werd niet alleen snel, maar ook met groot gemak geschreven; de autografe partituur bevat maar heel weinig correcties. Diepe, mystieke gevoelens ontbreken, de religieuze inhoud van de tekst vindt in de muziek weinig weerklank. Schubert “plaatst de koormuziek in een over het algemeen toepasselijk en waardig instrumentaal kader en past de zang niet aan de liturgische woorden, maar aan dit kader aan.” (Vetter) Daarmee plaatst het werk zich geheel in de geest van die tijd; tegelijkertijd is het door zijn eenvoud zeer geliefd en werd het, samen met de mis in C, D 452 en de Deutsche Messe, D 872 opgenomen in het Oostenrijkse kerkrepertoire
Het Gloria is in een enkele, opvallend korte zin vrijwel zonder herhalingen vervat en alleen het “Domine Deus, Agnus Dei, qui tollis peccata mundi” wordt door solisten gezongen.
In het Credo, dat nog minder herhalingen bevat dan het Gloria, komen geen soli voor, daarentegen wel enigszins archaïsch aandoende unisono-passages en afwisselingen van vrouwen- en mannenstemmen, die de eenvoud van het werk onderstrepen,.
Ook het Sanctus is uiterst beknopt gehouden. Het fugatisch gecomponeerde Osanna, dat even lang duurt als de rest van het Sanctus, wordt na het lyrische Benedictus herhaald. Dit laatste deel heeft de vorm van een kanon voor drie solostemmen.
Het Agnus Dei vormt het hoogtepunt en de bekroning van het werk. Soli en tutti beantwoorden elkaar. Instrumenten en zangstemmen zijn gelijkwaardig in hun zeggingskracht. Door instrumentale tussenspelen krijgt dit deel een veel grotere omvang dan de andere delen van de mis. Het Dona nobis pacem vormt geen afzonderlijk deel van het Agnus Dei, zoals doorgaans gebruikelijk, maar is ermee versmolten.
Het werk werd niet alleen snel, maar ook met groot gemak geschreven; de autografe partituur bevat maar heel weinig correcties. Diepe, mystieke gevoelens ontbreken, de religieuze inhoud van de tekst vindt in de muziek weinig weerklank. Schubert “plaatst de koormuziek in een over het algemeen toepasselijk en waardig instrumentaal kader en past de zang niet aan de liturgische woorden, maar aan dit kader aan.” (Vetter) Daarmee plaatst het werk zich geheel in de geest van die tijd; tegelijkertijd is het door zijn eenvoud zeer geliefd en werd het, samen met de mis in C, D 452 en de Deutsche Messe, D 872 opgenomen in het Oostenrijkse kerkrepertoire